Dertien griezeluurtjes verzamelde ‘bedenker’ Mick Garris in de reeks ‘Masters of Horror’. Het idee ontstond tijdens een etentje van enkele horrorregisseurs. “Aan een tafeltje naast het onze vierde men een verjaardag,” vertelt Garris, “we wilden hen feliciteren met ’the Masters of Horror’ wish you a Happy Birtday.’ De naam van een project was geboren. Als grap want zo ernstig namen we ons niet.”
“Het ware succes van een film wordt pas jaren na zijn release bepaald,” benadrukt Larry Cohen (1936-2019) in Michael Doyle’s vuistdikke ‘Larry Cohen, The Stuff of Gods and Monsters’, “het verschil tussen een A-film en een B-film is dat je twee of drie decades moet wachten om de waarde van een B-film te ontdekken. Veel B-films zijn ondertussen populair geworden terwijl illustere A-films uit hetzelfde jaar in de vergetelheid sukkelden.”
De ultieme guerrilla filmmaker. Zo omschreef Mick Garris de aan zijn onafhankelijkheid gehechte Larry Cohen, een auteur die zijn stempel drukte op de gouden jaren zeventig van het horrorgenre maar grotendeels onbekend bleef ondanks het cultsucces van zijn “pleidooi voor abortus” It’s Alive. Met Cohen verdwijnt een brok artisanale subversieve cinema.
‘Trey Edward 10/6/88’ lezen we op een stukje breiwerk dat opduikt tijdens de grote emotionele crash van titelpersonage Krisha, het debuut van de 29-jarige Amerikaanse onafhankelijke filmmaker Trey Edward Shults. Deze rekwisiet is het geboortedoekje van de acteur-regisseur die dit psychodrama draaide met familieleden in het huis van zijn moeder. Resultaat is een heel persoonlijke film in ware John Cassavetes stijl gedragen door een hoofdactrice met hoog Gena Rowlands gehalte. Met zijn tweede, de apocalyptische horrorthriller It Comes At Night, sluit Shults meer aan bij John Carpenter en George Romero maar opnieuw is het een uiterst persoonlijke film. Een waar de familie een moordkuil is en de personages in de greep zitten van sterke emoties: pijn, verdriet, schuldgevoelens en angst.
“Ik ben Dario Argento en ik denk dat mijn stijl herkenbaar is voor de toeschouwers” zegt de BIFFF-habitué die dit jaar een masterclass komt geven. Argento gold aanvankelijk als “het Italiaanse antwoord op Hitchcock” maar werd snel verguisd omwille van zijn barokke geweld en groeide via het horrorgenre uit tot een cultregisseur die filmmakers zoals John Carpenter, George A. Romero, Wes Craven en Quentin Tarantino beïnvloedde.
“It’s like living in Pittsburgh. If you can call that living”. Met deze wisecrack, hernomen in ‘Document of the Dead’, stak Groucho Marx de draak met de stad waar George A. Romero woont en werkt. Een stad die de cineast ook in Land of the Dead binnensmokkelt.
Tien jaar moest Mike Flanagan (° 1978) werken als monteur voor hij, met dank aan Kickstarter, zijn debuut als onafhankelijk regisseur mocht maken met Absentia (2011) maar dan ontpopte hij zich op korte tijd met vijf films tot nieuwe horrormeester.
“Ik wil dat je als kijker iets voelt,” aldus Stuart Gordon, “woede, angst, frustratie, opwinding, herkenning, plezier. Film moet je het leven laten proeven. En er je even bij laten stilstaan. Wat je als kunstenaar wil is mensen dingen anders laten zien. En daarvoor moet je tot hen doordringen. Soms door taboes te doorbreken, soms door tegen de stroom op te roeien”. Stuck trof het BIFFF-publiek in ‘08 als een mokerslag, won een Zilveren Raaf maar haalde achteraf bij ons de bioscoop niet. Maar in het jaar dat Gordons cultsucces Re-Animator zijn 25ste verjaardag viert, is deze op waargebeurde feiten gebaseerde thriller eindelijk dankzij dvd te bewonderen. Tijd voor een gesprek met de horrormeester.
“De filmwereld stelt teleur, een industriële generatie domineert en alle films zijn identiek,” kloeg onafhankelijk cineast Alejandro Jodorowsky niet zo lang geleden, “als je in die wereld één kunstenaar vindt die kan overleven en ondanks het feit dat hij zijn brood moet verdienen puur blijft, dan is dat een moment van ontzettende vreugde. Een jongen zoals Nicolas Winding Refn heeft me gered van de cinematografische depressie.” Portret van een filmkunstenaar-provocateur.
De kloof tussen de hypnotische droomcinema van Apichatpong Weerasethakul en de barokke kannibalenhorror van Eli Roth lijkt immens maar zowel de arthouse parel Cemetery of Splendour als de grindhouse cultfilm The Green Inferno ademen de tijdsgeest uit en zeggen iets over onze gewelddadige hedendaagse wereld. Ze illustreren tevens onze nood aan een dagelijkse portie spoken, geesten, monsters en zombies.