Steve McQueen & Le Mans: Het passieproject van de King of Cool
Meer dan 35 jaar na zijn dood blijft acteur Steve McQueen een icoon, een legende en een moeilijk te vatten man. Voor criticus Andrew Sarris was hij ”een rariteit onder de rariteiten, een ‘method’ actieheld”. Voor het grote publiek bleef McQueen de ‘King of Cool’, een charismatische superster met hits zoals The Magnificent Seven, The Great Escape, Papillon en Bullitt op zijn naam. Maar de acteur was ook een racefanaat die begin jaren 70 voluit ging voor een passieproject: een epos over de race in het Franse Le Mans. “He wanted to leave his scratch marks on the history of film making,” zegt zijn ex-echtgenote Neile Adams in Steve McQueen: The Man & Le Mans. Een prima documentaire over de impact van een ontspoorde maar grensverleggende film.
“Ik een legende?,” zei Steve McQueen (1930-1980) n.a.v. The Towering Inferno (1974), “voor een echte legende moet je bij John Wayne zijn. Ik ben maar a dirty old man die niet kan wachten om buiten in het slijk te gaan spelen”. Uiteraard is McQueen wèl een legendarisch acteur. “I’m not surprised his legend lives on,” zegt Buzz Kulik, regisseur van McQueens laatste film The Hunter (1980), “hij was een vreemd man met interessante eigenaardigheden”.
Voor Robert Mulligan, zijn regisseur voor Love with the Proper Stranger (1963) en Baby the Rain Must Fall (1965), was McQueen “een veel beter acteur dan hij zichzelf toestond nadat hij een belangrijke filmster was geworden. Naar het einde van zijn leven toe trachtte hij opnieuw een working actor te worden. Het is triest dat hij daarvoor niet meer tijd heeft gehad”.
Het is opvallend dat anderen een hogere dunk hadden van McQueen dan de acteur zelf. Iedereen benadrukt wel de complexiteit van de man achter de legende. In Richard Sydenhams biografie ‘Steve McQueen: The Cooler King’ (Big Star Creations, 2013) wijzen getuigenissen op zijn ‘intensiteit’, ‘perfectionisme’, ‘magie’, ‘koppigheid’, ‘charisma’, ‘machismo’, ‘veelzijdigheid’ en ‘wilskracht’. Unaniem gold McQueen als “a damned good actor” die helaas “maar een Oscarnominatie (The Sand Pebbles, 1966) op zijn naam heeft staan”.
Dat leidde niet tot frustraties. “Ik heb het goed gedaan wanneer je er rekening mee houdt dat ik geen typische filmster ben,” aldus McQueen, “ik ben geenszins mooi en niet zo’n sterk acteur. Ik had karakteracteur moeten worden maar de zaken liepen anders”. In ‘Steve McQueen’ (Three Rivers Press, 2011) wijst Marc Eliot erop dat de Amerikaanse rebel “a complex, haunted man” was. Geknipt voor een klassiek Amerikaans drama: opgeklommen uit het niets en geveld door mokerslagen. Zoals die fatale kanker. Maar ook droomproject Le Mans (1971), een nachtmerrie die postuum uitgroeide tot cultklassieker.
Charisma en pijn
Toen Steve McQueen in 1958 na Never Love a Stranger ook The Blob draaide kondigde hij aan “the biggest movie star in the world” te worden. Niemand die hem geloofde. “Ik moet eerlijk zeggen dat hij niet zo’n indruk maakte” zei Robert Wise, zijn regisseur voor Somebody Up There Likes Me (1956). Was McQueen arrogant? Ja, maar ook onzeker. Die twijfel vloeide voort uit zijn privéleven. “Steve had een moeilijke jeugd,” aldus acteur R.G. Armstrong, “hij was een jeugdig boefje. Never Love a Stranger bood hem de kans om iets anders te zijn”. Dat McQueen door zijn vader én moeder in de steek was gelaten woog lang op hem. Getuige zijn relatieproblemen.
De last vormde echter ook een troef. Toen McQueen begon te acteren was de Stanislavsky Method het grote ideaal. Acteurs dienden hun eigen trauma’s en emoties aan te wenden om hun personages een verhoogde dramatische geladenheid te bezorgen. Gesneden brood voor McQueen die zijn ruwe intensiteit inbracht maar tegelijk sereniteit en controle uitstraalde. Die combinatie van interne chaos en uitwendige koelheid zorgde er samen met zijn charisma voor dat McQueen fascineerde.
De acteur leek moeilijk te vatten maar de camera hield van hem. Vandaar dat hij gedoemd was om de grootste filmster ter wereld te worden, de King of Cool. Maar ook een vat vol tegenstrijdigheden. Zoals Andrew Sarris schreef “een rariteit, een method actieheld” (The Great Escape, The Thomas Crown Affair, The Magnificent Seven, Bullitt) maar vooral ook een acteur die zijn talent als acteur constant wou bewijzen. Vooral in latere films zoals An Enemy of the People (1978), Tom Horn (1980) en The Hunter (1980). Terwijl hij reeds met de ‘kleinere’ Sam Peckinpah films The Getaway (1972) en Junior Bonner (1972) had bewezen een formidabel acteur te zijn. Maar McQueen wou meer zijn.
Een filmmaker, auteur, pionier. Dat leidde tot een narcistisch passieproject: de method-versie van een racefilm, Le Mans (1971). Een persoonlijk project met inwisselbare regisseurs, John Sturges en Lee H. Katzin, dat uit de hand liep en uitdraaide op een commercieel fiasco. Filmmakers zouden in de jaren 70 nog wel speelruimte krijgen van Hollywood maar toen Heaven’s Gate werd aangegrepen om de macht naar de geldschieters te transfereren, speelden ook egotrips als Sorcerer (Friedkin), 1941 (Spielberg), Big Wednesday (Milius) en Le Mans mee. Steve McQueen stierf in 1980, het jaar dat de Amerikaanse filmindustrie resoluut een andere richting insloeg.
Een film over racen
“Lots of people go through life doing things badly,” zegt McQueens personage Michael Delaney in Le Mans, “Racing’s important to men who do it well. When you’re racing, it’s life. Anything that happens before or after is just waiting”. Steve McQueen hield van racen, respecteerde autopiloten en droomde ervan een film te maken over racen. Hij gebruikte zijn eigen productiefirma Solar Productions en zijn macht als filmster om de ultieme racefilm te maken.
“Hij verkocht Le Mans als een Steve McQueen film,” aldus John McKenna, co-regisseur met Gabriel Clarke van de documentaire Steve McQueen: The Man & Le Mans, “maar hij was niet van plan zo’n film te maken. Hij trok naar Frankrijk om daar een film over racen te draaien”. Volgens scenarist Harry Kleiner was het een gedoemd project, “Steve draagt een race-masker en -helm waardoor de toeschouwers niet weten dat het McQueen is die racet, het kon even goed een stand-in zijn. De film was van in het begin een ramp”.
De problemen begonnen lang voor de opnamen. Het project dat aanvankelijk Day of the Champion heette en door John Sturges (The Great Escape, The Magnificent Seven) geregisseerd zou worden werd uitgesteld doordat de opnamen van The Sand Pebbles uitliepen en John Frankenheimers racefilm Grand Prix (1966) in de bioscoop kwam. Maar dit project was meer dan een uit de hand gelopen hobby voor McQueen (“I’m not an actor, I just play myself” vertelde hij racers), hij wou echt het gevoel dat racen opwekte overbrengen, de intensiteit van het rijden en de snelheid van de wagens.
Ook al stapelden de problemen zich op in Frankrijk en werd het snel duidelijk dat er eigenlijk geen uitgewerkt scenario voorhanden was en McQueens personage een loser. Wat leidde tot meningsverschillen met Sturges (die met een romantisch verhaal de toeschouwer wou boeien) en de producenten. Met een regisseurswissel (Lee Katzin) en stuurloze productie als gevolg. Le Mans eindigde als een authentieke film over racen met indrukwekkende racebeelden maar het ontbreken van een traditioneel verhaal hield de toeschouwers uit de zalen.
Voor McQueen werd het een bloedbad: een financiële ramp die hem relaties en een gedeukt imago kostte. Maar Le Mans werd een cultfilm en de dramatische productiegeschiedenis bleek het echte ‘verhaal’. Toen producent Andrew Mariott er over sprak met documentairemakers Gabriel Clarke en John McKenna (When Playboys ruled the World, The Fight of Their Lives ) zagen die volgens McKenna “een fantastisch verhaal met een tragische onderstroom” dat thuishoorde in de bioscoop “omdat Steve de racesport op het grote scherm tot zijn recht wou laten komen en we zijn verhaal even indrukwekkend in beeld wilden brengen”.
Voor Steve McQueen: The Man & Le Mans hadden jullie nieuw beeldmateriaal nodig.
McKenna: We dienden een origineel verhaal te vertellen én voldoende ongebruikt materiaal in handen te krijgen. Onze researcher vond snel twee nooit vertoonde documentaires, een Zwitserse en de 45 minuten lange versie van de making of van Le Mans. Die trof de maker, John Klawitter, aan in zijn garage. De ‘heilige graal’ was echter het ongebruikte opnamemateriaal van Sturges en Katzin. Toen de monteur van Le Mans ons het adres gaf van de studio in Los Angeles waar ze werkten stuurden we een e-mail.
De volgende morgen vernamen we dat ze onder een sound stage een pak dozen met het opschrift ‘Le Mans’ hadden gevonden. Zo’n 500 dozen film in een redelijke staat maar zonder geluid. We waren behoorlijk opgewonden. Dat materiaal liet ons toe iets maken over Steve McQueen dat verder gaat dan zijn ‘The King of Cool’ imago. Drie elementen typeren onze documentaire: obsessie, McQueens obsessie om Le Mans te maken, zijn passie voor autoracen; verraad, hij vond dat mensen hem verraadden en hij verraadde mensen; rechtvaardiging, en dat is een vraag: bereikte hij wat hij wou, was de film het waard. Het werden onze drie thema’s.
Het door McQueen nagestreefde realisme was toen technisch haast onmogelijk.
Ja, en toch geloof ik dat hij er in geslaagd is om vast te leggen wat hij wou: het gevoel van snelheid en opwinding verbonden aan racen. Daarom werkt Le Mans nog steeds, de racescènes zijn briljant. Racefans zijn dol op het realisme van deze scènes. Hij betrad onbekend terrein, ze filmden aan ongewone snelheden, met toestellen die op de set uitgedacht werden, ze verlegden grenzen. Steve McQueen was een visionair filmmaker. Als racefanaat zweerde hij bij perfectionisme en als filmmaker trachtte hij grenzen te verleggen. McQueen bewees dat het onmogelijke mogelijk was, inclusief zijn ambitie “to break the film barrier”. “Make it real, not fake” was zijn devies.
Daarvoor gebruikte hij zijn macht als filmster.
Niemand kon zoals hij een blanco cheque afdwingen van de studio’s om races te gaan filmen. Met de beste autopiloten die dagelijks hun leven waagden. Waanzinnige situaties die nu uitgesloten zouden zijn. Enkel door McQueens star power was het mogelijk. Aanvankelijk zag niemand onweerswolken hangen. Het leek een winnende combinatie: John Sturges, Steve McQueen, racewagens. Wat kon er fout gaan? Heel veel bleek.
Niemand had enig idee van McQueens geheime agenda. Zijn enige intentie was om een documentaire over racewagens te maken. Hij geloofde dat hij zo’n verbluffend beeldmateriaal zou verzamelen dat de financiers hem wel gelijk zouden geven. Toen er geen beelden van hem gemaakt konden worden tijdens een actuele race in Le Mans betekende dat het einde van zijn documentaire. Vanaf dan liep hij achter de feiten aan en wist hij niet meer welke richting het project uit moest.
Eigenlijk wou hij gewoon racen. Live in the moment, de last van het verleden en de zorgen van het heden vergeten en opwinding proeven. Je moet je zodanig concentreren om te racen dat al de rest weggedrukt wordt. De druk en de aandacht die McQueen als filmster ondervond verdween wanneer hij aan het stuur van een wagen zat.
Hoe moeilijk was het om beelden en uitspraken te combineren?
Het was een uitdaging om uit de combinatie van beeld en woord emoties te doen ontstaan. De stem van McQueen hielp maar hij sprak weinig met de pers. Dat dwong ons om spaarzaam te zijn met de drie interviews die we vonden. Elke quote moest betekenisvol zijn en op het juiste moment komen. McQueen opent en sluit de film, en de plaatsen in de film waar hij tussenkomt zijn zorgvuldig gekozen. We wilden tonen welke impact Le Mans had, wat voor mens en filmmaker hij was.
De toon van de documentaire is melancholisch.
Dat komt door al wat er gebeurd is. Het is niet dat we bewust een bepaalde toon nastreefden. Er zijn trieste, melancholische momenten maar aan het einde beseffen we ook wat hij bereikte en hoe geliefd hij nog is. De documentaire eindigt positief, ondanks zijn vroege dood. Ik hoop dat de kijkers Steve iets beter begrijpen. Dat er tijd zit tussen de moeilijke periode en het moment waarop we de documentaire maken is een goede zaak.
We interviewden 17 betrokkenen bij Le Mans en dat waren ook alle mensen die we wilden interviewen. Ondanks alles waren ze snel bereid mee te werken. Bob Rosen beleefde een onaangename, moeilijke periode met Steve, maar ook hij blikt met tederheid terug. Net zoals McQueens zoon Chad en zijn ex-vrouw Neile Adams.
Jullie focussen op Le Mans.
Heel bewust, mensen drongen aan om de motorrit uit The Great Escape in te lassen en de door de straten van San Francisco scheurende auto in Bullit maar wij wilden ons niet laten afleiden. We geven kort aan waar hij vandaan komt en wat er daarna gebeurt maar het gaat over deze korte periode. Je leert McQueen beter kennen juist omdat we niet alles vertellen maar een betekenisvolle periode uitvergroten.
Er zit heel veel drama in zijn levensverhaal wat de plannen voor een fictiefilm verklaart. In documentaires wordt zelden stilgestaan bij deze periode omdat Le Mans niet geldt als een succes maar dramatisch is ze zeer interessant. Een film draaien over het maken van een film zou misschien wat veel zijn. Met het materiaal dat we vonden zou men Le Mans wel kunnen omtoveren in een film die dichter ligt bij wat McQueen voor ogen had. Technisch zou het natuurlijk wel een huzarenstukje zijn aangezien er geen geluid was bij de gevonden beelden.
En toch, met de juiste persoon zit er een ijzersterke film in. Het eerste halfuur van de film is trouwens prachtig. Het is een documentaire zonder dialogen, pure visuele cinema. Wanneer men dit doortrekt zit er een meesterwerk in. Toen we aan onze documentaire begonnen bekeek ik Le Mans een eerste keer en vond ik hem niet bijzonder. Maar in het midden van ons eigen project vond ik hem geweldig omdat ik inzag wat ze probeerden te doen. Le Mans is geen perfecte maar wel een authentieke film.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in FILMMAGIE, N° 668, oktober 2016, pdf: cultclassics_mcqueen)
INTERVIEW FILM FEST GENT, WOENSDAG 21 OKTOBER 2015
LE MANS; Lee H. Katzin, USA 1971; 109′; met Steve McQueen, Siegfried Rauch, Elga Andersen; FILM: *** / EXTRA’S: * (making of ‘Filming at speed’); dis. Paramount;
STEVE McQUEEN: THE MAN & LE MANS; Gabriel Clarke & John McKenna, USA-UK 2015; 112′; met Steve McQueen Chad McQueen, John Sturges, Neile Adams; FILM: **** / EXTRA’S: ** (interviews), dis. Filmrise.