Op 15 juni verzorgden we
de Q&A met Richard Kelly tijdens de avant-première van de
re-release van Donnie Darko in Cinéma Galeries, de Brusselse
bioscoop waar vanaf 24 juli de (Frans ondertitelde) director’s cut
van zijn cultfilm loopt. Het werd een fijn gesprek op de bühne en
achter de schermen.
Andrej Tarkovski is dood. Al een tijdje. Sinds 1986 met name. Maar de legendarische Russische filmdichter lijkt begonnen aan een tweede leven sinds de Cinémathèque française hem in 2017 eerde met een retrospectieve gekoppeld aan de restauratie van zijn films. In België liet Tarkovski’s meesterwerk Stalker vorige zomer arthouses vollopen en tracht de dystopische ruimte odyssee Solaris deze vakantiemaanden hetzelfde te doen. Terwijl het Amsterdamse filmmuseum Eye vanaf 15 september (t.e.m. 6 december) uitpakt met ‘Andrei Tarkovsky – The Exhibition’, een ambitieuze solotentoonstelling gewijd aan de filmer-mysticus.
Cinéma Galeries is ècht wel de mooiste bioscoop van België. De ideale plek om filmische meesterwerken te bekijken. Ooit ontdekten we er Stanley Kubricks Barry Lyndon en vele jaren later liep Richard Kelly’s cultklassieker Donnie Darko er. Achteraf mochten we met de regisseur het podium op, al zeggen we het zelf, een memorabele Q&A.
“Het ware succes van een film wordt pas jaren na zijn release bepaald,” benadrukt Larry Cohen (1936-2019) in Michael Doyle’s vuistdikke ‘Larry Cohen, The Stuff of Gods and Monsters’, “het verschil tussen een A-film en een B-film is dat je twee of drie decades moet wachten om de waarde van een B-film te ontdekken. Veel B-films zijn ondertussen populair geworden terwijl illustere A-films uit hetzelfde jaar in de vergetelheid sukkelden.”
De ultieme guerrilla filmmaker. Zo omschreef Mick Garris de aan zijn onafhankelijkheid gehechte Larry Cohen, een auteur die zijn stempel drukte op de gouden jaren zeventig van het horrorgenre maar grotendeels onbekend bleef ondanks het cultsucces van zijn “pleidooi voor abortus” It’s Alive. Met Cohen verdwijnt een brok artisanale subversieve cinema.
Honderd jaar na de geboorte van de in 2007 gestorven film- en theatermaker Ingmar Bergman focussen documentaires van Margarethe von Trotta en Jane Magnusson op het filmleven van de Zweedse grootmeester. Trips naar de bron van Bergman. Portretten die ‘intieme demonen’, een barokke filmstijl en een meer emotioneel dan intellectueel oeuvre blootleggen.
“Ik ben niet dood. Musicals zijn mijn leven” bleef Stanley Donen herhalen. Het mysterieuze musical project dat de maker van Singin’ in the Rain aankondigde toen zijn filmcarrière voorbij was kwam er echter nooit. En nu is dansen in de regen en op het plafond definitief iets van een andere tijd. Een monument van Hollywoods Gouden Jaren is niet meer.
De onderschatte en uiterst productieve Italiaanse cineast Ettore Scola (°1931) begon zijn carrière met een ‘commedia all’italiana’. Eerst als scenarist (begin jaren 50), later (vanaf ‘64) als regisseur. In de schaduw van de grote tenoren De Sica, Rossellini, Visconti, Pasolini, Fellini en Antonioni maakte Scola vooral populaire films die het midden hielden tussen zedenkomedie en satire. Tot theatraliteit en ernst de humor verdreven en zijn cinema koel werd.
“La vie n’est pas celle qu’on a vécue, mais celle qu’on se souvient d’avoir vécue pour la raconter.” Met dat citaat van Gabriel Garcia Marquez opent Costa-Gavras zijn aan zijn vrouw Michèle Ray opgedragen autobiografie ‘Va où il est impossible d’aller‘. Letterlijk en figuurlijk een kanjer.
Ondanks de wereldwijde bekroningen voor films zoals Z en Missing en het respect van zijn collega’s is Costa-Gavras een door filmliefhebbers ondergewaardeerd cineast. De publicatie van zijn autobiografie ‘Va où il est impossible d’aller’ en de release van twee Blu-ray boxen, met zijn 18 (gerestaureerde) films, opent het pad naar de herwaardering.