Patrick Conrads ‘De verdwijningen’: Dood en verderf in’t Stad
De Antwerpse dichter, plastisch kunstenaar en filmmaker Patrick Conrad bouwde als auteur van brutale roman noirs een stevige reputatie op. Zijn nieuwste, ‘De verdwijningen’, voert ons terug naar de metropool tijdens de vroege jaren zeventig en herinnert niet enkel aan eerdere thrillers maar ook aan ‘Slachtvee’ en ‘Mascara’, de eigenzinnige films waarmee Conrad in de jaren tachtig de Vlaamse filmwereld dooreenschudde. ‘De verdwijningen’ fileert de ondergang van een machtige familie in een erg Antwerps verhaal dat bol staat van bedrog, geweld en dood.
“There is No Happy End”, de titel van de Gentse 2018 expo van Antwerpenaar Patrick Conrad (° 1945), spreekt boekdelen. Het artistieke werk van Conrad is op een heldere manier somber, gedrenkt in een permanent ondergangsgevoel en het besef dat mensen gedoemd zijn om te ‘verdwijnen’ (lees: sterven) en kunst om te ‘vervagen’ (lees: in de vergetelheid te belanden). Niet toevallig opent Conrads nieuwste boek, de puike ‘roman noir’ De verdwijningen, met citaten van Michel Foucault en Alexander Pope. Respectievelijk “De mens zal verdwijnen als een gezicht in het zand op de vloedlijn van de zee” en “Hoe vaak zijn we niet gestorven voor we geheel van het toneel verdwijnen?” Ze herinneren aan het openingscitaat van Conrads (op dvd te herontdekken) langspeelfilm debuut Slachtvee. “La mort a la toute-puissance qui ne conduit qu’à l’illusion.” (Chassignet)
Artistieke duizendpoot
Dat Patrick Conrad uitgroeide tot een veelzijdig kunstenaar wijt hij aan ouders die hem als kind ‘verwenden’ door de basisprincipes van beschaving, cultuur en schoonheid te introduceren in zijn universum. Een opvoeding die bijna automatisch leidde tot filmstudie aan het Franstalige Brusselse I.N.S.A.S. “Film is fantastisch,” zou Conrad jaren later aan De Standaard vertellen, “de enige kunstvorm die alle kunstdisciplines combineert: literatuur, schilderkunst, architectuur, muziek, mode, theater, opera. Logisch dat een versnipperde mens als ik zich ertoe aangetrokken voelt.”
Academisch was die fascinatie voor film geenszins, Conrad leerde het meeste ‘op het terrein’ als assistent van filmmakers André Delvaux (met wie hij ook werkte aan een Arsène Lupin-film die nooit het licht zag), Jerzy Skolomovski en Alain Resnais. Kortfilms als Les Wagons verts-réséda (1967) en Slijk (1972) waren ook letterlijk vingeroefeningen, nooit een doel op zich. Conrad hield van samenwerking maar nog meer van artistieke zelfstandigheid. Daarom ging hij aan de slag als graficus en dichter, activiteiten die vrijheid boden. Geestgenoten vond Conrad bij de Antwerpse ‘Pink Poets’, een select clubje waartoe markante figuren als Eddy Van Vliet, Hugues C. Pernath, Freddy de Vree en Henri-Floris Jespers behoorden.
Vorm en inhoud
Alternatief, elitair en Antwerps. Goden van het artistieke en kroegleven. Het imago van de Pink Poets werd voor Conrad een identiteit die hij graag omhelsde (al droeg hij zorg voor zijn gezondheid). Kunst en (dagelijks) leven vielen voor hem samen, schoonheid werd een missie en naast inhoud bleven vorm en stijl cruciaal in zijn artistiek werk. In zijn gedichten (de bundels van Cezar en Jezabel tot Een bloedloze zondag), romans (De kleine dood van Kasper Q, Ba!), kortverhalen (Allegria! Allegria!), thrillers (van Limousine tot Good night, Charlie…), langspeelfilms (Slachtvee, Mascara), televisiefilms (Dada Tristesse, Permeke) en plastisch werk (expo’s in diverse galerieën). Voor outsider Conrad was elitair zijn echter geen vorm van arrogantie. Provocatie en subversie gaan bij hem steeds gepaard met relativerende zelfspot.
“Een echte, geboren dichter probeert zijn dromen waar te maken en gaat op zoek naar schoonheid,” benadrukt Conrad in De Standaard, “soms vindt hij die, soms ook niet. Hij zoekt de poëzie in het leven en in de wereld.” Samen met dichter Marcel Van Maele begon Conrad eind jaren zeventig te werken aan een scenario dat onder impuls van de subsidiërende filmcommissie en producente Jacqueline Pierreux talloze keren herwerkt werd. Tot Conrad dankzij Klaus Kinski (de cultacteur die een tijdje met het project verbonden was maar uiteindelijk om financiële redenen vervangen werd door de veel minder bekende Herman Gilis) in contact kwam met de ervaren Franse scenarist Jean-Claude Carrière.
Een donker filmdebuut
De scenarioschrijver van o.m. Luis Buñuel (Le charme discrèt de la bourgeoisie, Cet obscur objet du désir) suggereerde te kiezen voor het thrillergenre. Resultaat was Slachtvee (1980), een heel artistieke B-film. Gedurfd in een periode dat Vlaanderen grossierde in boerenfilms en volkse komedies. Té gedurfd zou blijken want het publiek liep niet meteen storm en de Vlaamse filmpers maakte de film met de grond gelijk. “Ze laten je hier toch wel heel erg voelen dat je blij mag zijn dat je een film kan maken,” verzucht Conrad in ‘Het wonderlijke jaar van de Vlaamse film’ (Mark Holthof & Marc Ruyters). Conrad zou nog een thriller, Mascara (1987), draaien maar stapte dan over op literatuur. Zijn roman noirs vielen wèl in de smaak en leverde Conrad zowel de Hercule Poirotprijs als De Diamanten Kogel op.
Dat Slachtvee zo slecht viel had ook te maken met het feit dat Conrad bewust koos voor een zekere kunstmatigheid. Met een uitvergrote, theatrale realiteit en wat Conrad ‘kartonnen’ personages noemt (cliché figuren die verwijzen naar Hollywood genrefilms). Versterkt door gestileerde fotografie (donker maar met felle kleuren en sterke contrasten, afwisseling van dynamische en statische beelden). Aangevuld door dialogen die van de ene taal naar de andere springen zonder logische verklaring. En ook met locaties, zoals het slachthuis dat de protagonist confronteert met een mechanische vorm van doden (en hem volgens Conrad “een heel andere manier van denken geeft”) of de boksring (die de arena van de dood wordt), die metaforen introduceren.
De motor van het verhaal is de verwarring die optreedt in Thomas’ geest wanneer een dokter hem (foutief want ingegeven door een verwisseling van röntgenfoto’s) vertelt dat hij ongeneeslijk ziek is. Thomas neemt zich voor om enkel nog goed te doen en dat betekent voor hem het kwaad uitroeien. Ook al waarschuwt een zangeres “Je bent niet verantwoordelijk voor de hele aardbol.” Geweld resulteert in chaos, dood en zelfvernietiging. Thomas eindigt bleek en zielloos tijdens het huwelijksfeest dat zijn lot (inkapseling in een corrupte burgerlijke familie) bezegelt. De waanzinnige lach van een gaste en de uitzoomende camera accentueren de vervreemding. Terugblikkend valt op hoe gruwelijk fysiek de slachthuisopnamen zijn, hoe (bloed)rood de visuele leidraad door de film kleurt en hoe nadrukkelijk (en choquerend door een hedendaagse woke-bril) de symboliek van het (letterlijk getoonde) proces van-koe-in-slachthuis-tot-gebraad-op-de-feestdis oogt.
Creatieve vrijheid
Slachtvee is volgens Conrad een film zonder moraal: “Er zijn geen goeden, alleen maar slechten. Iedereen is vals, iedereen liegt. En de slechten winnen op een grandioze manier.” Die lijn trok hij door in de Charlotte Rampling thriller Mascara (1987), de afdaling van een opera-minnende speurder in het universum van travestieten. Maskers, vermommingen, leugens, bedrieglijke schijn, verborgen schoonheid, vulgair geweld, burgerlijke hypocrisie en geflirt met de dood zouden de kunstenaar blijven fascineren.
Alhoewel Patrick Conrad er van droomde om meer films, en dan zeker Hugo Claus-adaptaties, te maken zou het er niet van komen. Hij knapte af op het gedoe met geldschieters en de subsidiërende overheid maar ergerde zich vooral aan creatieve bemoeienissen. Literatuur, en in het bijzonder het thriller genre, boden meer mogelijkheden en vrijheid. Niet toevallig was Conrads eerste thriller, Limousine (1994), een romanbewerking van een scenario dat filmproducenten hadden afgewezen. Conrad omschrijft zijn thrillers als ‘romans noirs’ (de uitgevers volgden schoorvoetend) omdat ze draaien rond antihelden die zich in extreme situaties bevinden en hun ondergang tegemoet lopen. Naast die sombere, nihilistische toon valt Conrads poëtische literaire stijl op.
Suspense en duister mysterie
Er loopt, qua vormgeving en inhoud, een rode draad van Cargo (2000) en Perdida’s droom (2010) over De Geur van de Maan (2012) en Moço (2015) tot Diep in December (2018) en De verdwijningen (2021). De schrijver start steevast van een onderwerp om daarna de personages en plot uit te werken. Conrads roman noirs bouwen niet zozeer op een gimmick maar op een sfeer- en milieuschets. In De verdwijningen focust Conrad op de jaren zeventig en het milieu van de Antwerpse (zakelijke) bourgeoisie. Centraal staat de verlopen hippie en mislukte dichter Valère Vaerten, een alter ego van de schrijver die toen met plannen voor zijn film Slachtvee rondliep, maar ondanks het feit dat we in zijn geest afdalen blijft het zoals de andere betrokkenen een van die ‘kartonnen’ figuren die Conrad zo fascineren.
Het thema ‘verdwijning’ verwijst als metafoor naar de dood en het verdwijnen, ‘vervagen’ van mensen. De link met de angst van de kunstenaar dat zijn werk oplost in de tijd is duidelijk. In een interview met De Standaard toont Conrad zich triest dat wanneer iemand sterft het feest vrolijk verdergaat en “ook het werk vervaagt. Wie koopt vandaag nog een boek van Claus, Hermans of Mulisch?” De rode handtas van professor literatuur en Proust-kenner Rina Torfs die teruggevonden wordt op de werf van de Antwerpse premetro werf start de speurtocht van rechercheurs maar blijkt ook het begin van een reeks verdwijningen. In een stad die alsmaar leger oogt (een sleutelscène speelt in een mysterieuze mist), verdwijningen die exponentieel toenemen en speurders die zelf in het niets dreigen op te gaan. Het verhaal lijkt zo een slang die zijn eigen staart opeet, een afspiegeling van de zelfdestructie van een verdorven familie die de motor van dit bevreemdend liefdesverhaal vormt.
Geen happy end
Naar oorzaak en gevolg van de reeks verdwijningen (“wat sterk op een kleine lokale plaag ging lijken”) is het voor de lezer zelf speuren nadat een proloog al meteen een morbide stukje puzzel aanreikt via een familiale slachting. Daarna volgt de evocatie van een tijdsgewricht (seventies) en een literair plannetje met locaties en namen. Heel erg Antwerps, die places to be uit vervlogen tijden, en na een tijdje vinken we samen met speurders Daalder en De Munck adressen af en is het afwachten tot pakweg café ‘De Volle Maan’ passeert. Begin hoofdstuk 5 is het zover. Gelukkig verschuift na het bezoek aan Valère’s stamkroeg het accent meer naar de geheimen en verborgen driften van outsider Valère, de speurders en de rijke familie van de verdwenen Rina.
De verdwijningen blijft de Antwerpse kaart spelen, maar dat gebeurt na verloop van tijd op vooral grappige wijze. Zoals de opdeling van de Antwerpse burgerij in twee kampen, verbonden met toen populaire kwaliteitsrestaurants La Pérouse en La Rade, op een steenworp van elkaar. De meeste aandacht gaat naar de spanning tussen illusie en werkelijkheid. “Het ijs onder het vuur” lezen bij de beschrijving van een personage. En speurder Marjan stelt “dat niets is zoals het lijkt. Dat heeft het leven ons geleerd.”
Ondergang en puin
Bedrog, verdwijning en dood blijken verstrengeld. “This town is fucking dead” concludeert een Amerikaanse die in’t Stad haar zus zoekt, “looks like everybody disappeared, not just my sister.” Terwijl de huisfilosoof van café De Pelikaan prevelt “Verdwenen, verdwenen… Staat ons dat niet allemaal te wachten, verdwijnen? En daarom niet per se zo laat mogelijk? ‘De dood, toch de ultieme verdwijning bij uitstek, is het uiteindelijke doel van het leven’, zei Schopenhauer.” Of zoals Marjan oppert tegen haar partner Jos aan het einde van deel I, “als het zo verder gaat, verdwijnen we nog allemaal.” De rollercoaster van actie en emoties komt dan pas goed op gang en zal aan het slot van deel III en na een epiloog, die de link naar het Covid-tijdperk legt, enigszins landen. Al blijven de gedachten en gevoelens in beweging.
Dat de onrust verder leeft heeft te maken met het feit dat Conrad een link legt tussen macht en misbruik, tussen geweld en passie, tussen dromen en nachtmerries. De huidige machtselite is een spiegelbeeld van de gehate bourgeoisie uit de sixties, de even corrupte als ziekelijke familie Torfs die iedereen meesleurt in zijn ondergang. “Te veel geld, net als te weinig, maakt de mensen gek” weet Daalder, al moet hij privé ondervinden dat waanzin niet exclusief met geld te maken heeft. Met de personages verdwijnt ook een wereld, eindigt een tijdperk. Het Antwerpen van de kroegen- en misdaadtocht De verdwijningen blijft achter als “een smeulende puinhoop, een slagveld dat naar wraak en verraad rook, een donker verhaal zonder einde, een nachtblauwe Maserati op de vlieghaven van Deurne, een ziltig familiegraf vol lege rustplaatsen.” Somber maar eindeloos fascinerend. Zoals deze nazinderende roman noir.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen bij DeWereldMorgen.be, woensdag 16 juni 2021)
Patrick Conrad, De verdwijningen, Antwerpen, Vrijdag, 2021, 320 pagina’s.
SLACHTVEE van Patrick Conrad, België, 1980, 95’. Met Herman Gilis, Ward de Ravet, Stephane Excoffier, Bert André, François Beukelaers, Dirk de Batist, Marie-Luce Bonfanti. Scenario Patrick Conrad & Jean-Claude Carrière. Muziek Thijs van Leer. Fotografie Gilberto Azevedo. Montage Françoise Dumoulin, Dominique Loreau & Susanna Rossberg. Distributie dvd Vintage Films (De Vlaamse film collectie).