Mauro Bolognini: Italiaanse portretten

jan 14, 2020   //   by Ivo De Kock   //   actueel, Algemeen, dvd, necrologie, portret, regisseur  //  No Comments
Libera, amore mio!

Met een oeuvre van meer dan veertig films was Mauro Bolognini een markante Italiaanse filmmaker van de jaren 50 tot de jaren 80. Vaak denigrerend omschreven als een matige leerling van Pasolini en een Visconti-du-pauvre is deze stilist en meester van de literaire adaptatie aan een herontdekking toe. Enkele Franse dvd verdelers zorgen daarvoor.

La notte brava

“Het soort cinema van Bolognini is aan het verdwijnen,” zegt actrice Dominique Sanda in de documentaire ‘Au-delà du style’, “zijn films bevatten een sensualiteit van het beeld die uniek is. Zo deed hij wat niet meer gedaan wordt: wanneer je een kast opendeed zaten er ook dingen in. Dat kwam uit zijn liefde voor acteurs, zijn wil hen te helpen.” Claudia Cardinale vult aan: “Mauro stond steeds achter de camera en ik voelde zijn blik, het klikte tussen ons en de films die ik met hem maakte behoren tot mijn beste werk.”

De Italiaanse cineast Mauro Bolognini (1922-2001) hield van acteurs en die liefde was wederkerig. Daardoor leidde de passie voor schoonheid van een filmmaker met gevoel voor schilderkunst en architectuur niet tot kille stilering maar tot warme portretten. Moeilijk te klasseren verhalen die verklaren waarom de cineast onderschat en ondergewaardeerd bleef. “Toen ik La Viaccia maakte vond men het een linkse geëngageerde film die de Italiaanse cinema discrediteerde,” vertelt hij Jean Gili, “maar toen ik literaire adaptaties draaide was dat ook niet goed. Men wou me opsluiten in een hokje. Dat bevalt me niet, ik wil me vrij voelen.”

Bubu

Van komedies naar Pasolini

Aan zijn jeugdjaren houdt Bolognini een fascinatie voor Toscaans licht én literatuur over. De traumatische erfenis van het Italiaanse fascisme doet hem net als generatiegenoten Visconti en Zeffirelli de idealen van de Renaissance koesteren. Na een architectuuropleiding in Firenze volgen filmstudies in Rome en anno 1948 een job als assistent van Luigi Zampa: Anni difficili, Campane a martello, Cuori senza frontier, È più facile che un cammello…, Signori, in carroza! en Processo alla città. “Ik leerde veel van Zampa,” aldus Bolognini, “maar door mijn extreme verlegenheid was ik bang van deze extroverte man. Telkens hij me riep begon ik te blozen.”

Maar Bolognini maakt indruk en bekwaamt zich verder in Frankrijk bij Yves Allégret (Nez de cuir) en Jean Delannoy (La minute de vérité). Bij zijn terugkeer in Italië fungeert Bolognini nog als regie-assistent bij komedies (Ho scelto l’amore, Lasciateci in pace) voor hij in 1953 debuteert als regisseur met de muzikale komedie Ci troviamo in galleria. Fraai vakwerk (én Sophia Loren) maar ietwat kleurloos, net als Bolognini’s genrewerk begin jaren 50.

Per le antiche scale

De luchtige jongerenfilm Gli innamorati (1956) levert respect op maar laat de filmmaker op zijn honger zitten. Het werk van idool Roberto Rossellini (Roma città aperta, Paisà, Stromboli) bewees immers dat er meer mogelijk is. “Aan het einde van de jaren 50 is Bolognini al een ervaren cineast op het vlak van komedies,” zegt Jean Gili, “zo regisseert hij Toto in Arrangiatevi (1959). Films zoals Giovani Mariti (1958) zijn succesvol maar omdat hij zich in genrefilms onvoldoende creatief kan uitleven wil Bolognini zich herbronnen. Het ontmoeten van Pasolini is daarbij cruciaal.”

Die ontmoeting vond plaats toen Pier Paolo Pasolini nog niet de schrijver-filmmaker van Mamma Roma, Il vangelo secondo Matteo en Salò o le 120 giornate di Sodoma was (zijn debuut Accattone dateert uit 1962) maar al wel met Fellini (Le Notti di Caberia) had gewerkt. Wanneer Pasolini en Bolognini aan Giovanni Mariti sleutelenklikt het. Later zou Bolognini zeggen dat hij in zijn leven maar een genie was tegengekomen: Pasolini. Dankzij hem ontdekt Bolognini marginaliteit en authenticiteit. Dat leidt tot het universum van La notte brava (1959) en La giornata balorda (1960), respectievelijk de nacht en de dag van een marginale wereld bevolkt door kleine schurken en hoeren. Pasolini’s wereld die ook in Il bell’Antonio (1960) opduikt. Daarna liep de samenwerking spaak op Pasolini’s voorliefde voor amateur-acteurs.

Metello

La notte brava (aka Les Garçons) is een hybride zwart-witfilm met enerzijds mise-en-scène en professionele acteurs – een stilering en beeldvoering die Bolognini’s stempel dragen – en anderzijds aan Pasolini’s roman ‘Ragazzi di vita’ ontleend realisme. We volgen de avonturen van jonge boeven die, met prostituees in hun kielzog, door nachtelijk Rome trekken. Deze kroniek portretteert jongeren op de dool en een criminele subcultuur. Het verhaal is dat van een mislukking, alle pogingen van de mannelijke personages lopen op niets uit. Tijdens de begingeneriek zien we tussen een hoop afval een biljet van 1000 lire liggen, het briefje dat aan het einde van de film vanop een brug naar beneden wordt geworpen. Men steelt en gebruikt het geld maar dat maakt niet gelukkig.

“Bolognini wordt te vaak gezien als een formalist, een maniërist die mooie plaatjes wil schieten,” stelt Gili, “maar zijn aandacht voor het beeld is enkel een surplus.” Een ondersteuning van een portret van jongeren “gedreven door primaire instincten: seksualiteit en het verlangen naar geld. Het avontuur is gedrenkt in wanhoop en daar ligt de link tussen de werelden van Pasolini en Bolognini.” Wanneer hun wegen scheiden laat Bolognini het realisme los maar somberheid blijft de rode draad door zijn werk. “Er zit veel wanhoop in mijn films,” zegt Bolognini, “ik vind dat hoop niet zozeer nodig is, het is vooral belangrijk om te vechten. Er is niet altijd mooie finale, een gelukkig einde. Dat is bijzaak. Het belangrijke is te vechten. Elke dag, elk moment.”

La Viaccia

Literaire adaptaties

“Dat ik kort na elkaar, van La notte brava tot Senilità, van 1959 tot 1962, veel films maakte had ook te maken met Pasolini die leefde en werkte aan een hels ritme,” zegt Bolognini, “we ronden een scenario af in twee maanden. We logeerden in een hotel, begonnen om 9 uur, stopten om 12 uur en herbegonnen na het eten. Dag na dag.” Producent Alfredo Bini hielp dat tempo bewaren door de Mario Pratesi adaptatie La Viaccia (1960), met Claudia Cardinale en Jean-Paul Belmondo, te financieren. Dit kostuumdrama over een outsider toont, aan het einde van de 19de eeuw, de familiale machtsstrijd na de dood van een patriarch.

Niet voor het laatst leidt een erfenis tot spanningen. “Erfenis is een belangrijk thema,” stelt Bolognini, “rijkdom wordt doorgegeven en armoede ook, wie arm is zal dat ook blijven. Ik wou geen politieke film maken. Syndicale problemen interesseren me niet, drama en miserie wèl. Een uitspraak van Picasso blijft me bij: ‘het is belangrijker om goed te schilderen dan om een goed politiek manifest te schrijven’. Wat ik zoek is het leven. Het leven van iets, iemand, een gemeenschap. Wanneer je de waarheid zoekt vind je het leven.”

L’eredità Ferramonti

Dat gebeurt ook in de Vasco Pratolini verfilming Metello (1970) waar de strijd van een jonge 19de eeuwse arbeider om te ontsnappen aan armoede, vervreemding en onderdrukking iets zegt over het naoorlogse Italië. Op een stijlvolle barokke wijze, geholpen door Ennio Morricone’s score. “Ik kreeg kritiek omdat dit syndicaal drama te sentimenteel en te weinig politiek was,” zegt Bolognini, “maar ik wou ontroeren. Het verhaal interesseerde me eerst als commentaar op de condition humaine en pas dan als politieke boodschap. Ik maak geen films als politicus maar als cineast.”

Tijdens de jaren 70 brengt Bolognini via expressionistische portretten de Italiaanse malaise in beeld. Gekke, extreme, getormenteerde en getraumatiseerde personages duiken op in de literaire adaptaties van de volgens critici ‘meest Proustiaanse Italiaanse filmmaker’. “Ik maak vaak films over geblesseerde personages,” zegt Bolognini, “prostitutie is de vrouwelijke blessure bij uitstek. De personages van Bubu (1971) zijn vertrouwd met armoede en vernedering. Prostitutie staat er symbool voor wanhoop en aan zijn lot overgelaten worden, voor sociale onrechtvaardigheid.

Gran Bollito

Toch zijn de vrouwen sterker dan mannen, ze zijn beter in staat om om te gaan met de wreedheid van het leven.” Bolognini prijst weerbaarheid in de verfilming van Charles-Louis Philippe’s roman over een vrouw die uitgebuit wordt door de (arme) man waar ze van houdt. Bubu wil ontsnappen aan haar lot maar dat blijkt onmogelijk, de gevolgen van syfilis versterken haar mentale wanhoop. Dit rauw portret levert scherpe kritiek op een maatschappij die vrouwen omtovert in objecten, een wereld waar de relaties tussen individuen economische relaties zijn.

Het zieke Italië

“Ik ontmoette Bolognini toen hij werkte voor Zampa, het klikte meteen en die verstandhouding bleef,” aldus set en kostuum designer Piero Tosi, “we waren verbonden door miserie want al zijn films werden met minimale middelen gemaakt. Maar miserie stimuleert genialiteit en ik heb me geamuseerd om met weinig geld te werken. Het werd een motor, een uitdaging.” Dat kwam van pas bij het lowbudget epos Libera, amore mio!(1973), een erg persoonlijke visie op de geschiedenis van het Italiaans fascisme via een groteske farce die eindigt als een tragedie. In dit subliem portret van een rebelse vrouw laat Bolognini individuele moed botsen met collectief conformisme en hoop met wanhoop.

Bubu

Libera Amore Anarchia, de door Claudia Cardinale vertolkte dochter van een in exil gedreven anarchist, kan haar woede en opstandigheid amper onderdrukken telkens ze geconfronteerd wordt met fascisme en autoriteit. Ze is een vulkaan die op uitbarsten staat, een sterke vrouw die zich niet laat temmen door repressie en de tijdsgeest. Ook al komt de revolutie er niet en vergist ze zich wanneer ze na de oorlog besluit “nu kan de wereld terug beginnen draaien.” De fascisten blijken immers opgenomen in het overheidsapparaat. Bolognini levert bijtende kritiek op het bureaucratisch fascisme van de jaren 70 in een film die net als Bernardo Bertolucci’s 1900 en Ettore Scola’s C’eravamo tanto amati de vinger legt op de malaise van een getraumatiseerd land.

Een land dat in de parabel Per le antiche scale (aka Vertiges, 1975) een gekkenhuis wordt waar tijdens het Mussolini regime een psychiater een biologische verklaring voor waanzin (dat zich volgens hem viraal verspreidt) tracht te vinden via perverse experimenten. De geïsoleerde microkosmos verwijst naar een ziek Italië waar de grens tussen waanzin en geestelijke gezondheid dun is en gekheid besmettelijk blijkt. Niet toevallig opent Bolognini met een gemaskerd bal waar de ambivalente professor (Marcello Mastroianni), het verplegend personeel en de patiënten niet te onderscheiden zijn.

Libera, amore mio!

Er ontspint zich een absurde dialoog over het al dan niet bestaan van de ‘Duce’. “Waar wachten we op om de waarheid te zeggen,” zegt iemand, “de wereld is niet, de wereld bestaat niet, hij heeft nooit bestaan. Hoe kan de Duce bestaan?” Dat leidt tot vertwijfeling bij een ander: “Ben je zeker, dan besta ik ook niet.” Het antwoord: “Hoe kan ik het zeggen? Alles is leeg. Er is niets.”Aan het einde van de film preekt een fascist in een vertrekkende trein: “De wereld behoort aan een sterke man. Zijn devies: haat, wraak en machtsdrang! Wij negeren het bewustzijn. De gedachten mogen niet bestaan. Een wezen denkt. Hij alleen heeft de volledige controle over zichzelf, hij alleen is God. Eerst moeten de besmette wezens uitgeroeid worden: hoeren en artiesten, om onze kracht te bewijzen.” Waanzin heeft de macht gegrepen.

Ook L’eredità Ferramonti (L’héritage, 1976) en Gran bollito (Black Journal, 1977) portretteren een zieke samenleving maar trekken daarbij andere registers open. Respectievelijk onderkoelde tragiek en macabere grand guignol. Geïnspireerd door een roman en een faits-divers. Met enerzijds een intrigante die eind 19de eeuw slachtoffer wordt van perverse burgerlijke zeden (Dominique Sanda) en anderzijds een possessieve en psychotische moeder (Shelley Winters) die anno 1938 mensen verandert in koekjes.

La notte brava

Decadentie, nu eens realistisch ingetogen en dan weer uitbundig theatraal, heel fijn gefileerd. Stijl vloeide voor Bolognini voort uit zijn verhaal en personages. Uit het leven dat hij vond door acteurs voor de camera en in decors te plaatsen. “Stijl komt achteraf. Zoek je een vorm, dan vind je de dood; zoek je het leven, dan vind je de vorm.” Dat wist en bewees Mauro Bolognini, de misschien wel meest miskende Italiaanse cineast van zijn generatie. Een portretfilmer die via dvd zijn plaats in het canon afdwingt.

IVO DE KOCK

(Artikel verschenen in FILMMAGIE, n° 702, februari 2020)

Gran bollito

COFFRET MAURO BOLOGNINI: Les Garçons (La notte brava), I 1959; 90′; met Laurent Terzieff, Jean-Claude Brialy; FILM: **** / EXTRA’S: ** (intro Jean A. Gili, documentaire ‘acteurs de Bolognini’); Bubu de Montparnasse (Bubù), I 1971; 90′; met Ottavia Piccolo, Antonio Falsi; FILM: **** / EXTRA’S: ** (intro Jean A. Gili, documentaire ‘Piero Tosi’); Liberté, mon amour! (Libera, amore mio!), I 1973; 104′; met Claudia Cardinale, Bruno Cirino; FILM: **** / EXTRA’S: ** (intro Jean A. Gili, documentaire ‘Bolognini, au-delà du style 1’ van Richard Frances, Jean Gili & Philippe Jamont); Vertiges (Per le antiche scale), I 1975; 97′; met Marcello Mastroianni, Françoise Fabian; FILM: **** / EXTRA’S: ** (intro Jean A. Gili, documentaire’Bolognini, au-delà du style 2′); dis. Carlotta;

LA VIACCIA (Le Mauvais Chemin): Mauro Bolognini, I 1960; 112′; met Claudia Cardinale, Jean-Paul Belmondo, Pietro Germi; FILM: **** / EXTRA’S: 0; dis. Éditions Montparnasse;

METELLO: Mauro Bolognini, I 1970; 106′; met Massimo Ranieri, Ottavia Piccolo, Franck Wolff; FILM: *** / EXTRA’S: ** (interview Suso Cecchi d’Amico, productienota’s); dis. SNC;

L’EREDITÀ FERRAMONTI (L’héritage): Mauro Bolognini, I 1976; 122′; met Anthony Quinn, Dominique Sanda, Fabio Testi; FILM: **** / EXTRA’S: ** (interview Jean A. Gili); dis. SNC;

GRAN BOLLITO (Black Journal): Mauro Bolognini, I 1977; 115′; met Shelley Winters, Max Von Sydow, Renato Pozzetto, Laura Antonelli; FILM: **** / EXTRA’S: ** (interview Danielle Nannuzzi, interview René Marx); dis. Rimini Éditions.

Per le antiche scale

Leave a comment