De eeuwige woede van Spike Lee
Met zijn mateloos engagement en zijn felle stellingnamen groeide Spike Lee in Amerika uit tot een cultureel icoon. De films van de even omstreden als onderschatte cineast stellen het beeld van Afro-Amerikanen bij en herschrijven de Amerikaanse geschiedenis. Van She’s Gotta Have It over Do the Right Thing en When the Levees Broke tot BlacKkKlansman.
““I’M AS MAD AS HELL, AND I’M NOT GOING TO TAKE THIS ANYMORE!” De protesterende tv-anker Howard Beale was even blank als Network-regisseur Sidney Lumet maar toch zien we de geëngageerde en controversiële Afro-Amerikaanse filmmaker Spike Lee (° 1957) in de oproep om een woedekreet te laten horen. Sinds zijn provocatief debuut She’s Gotta Have It schreeuwt de nu 61-jarige cineast immers zijn woede uit in films die racisme, politiegeweld en discriminatie aanklagen. Films die Hollywoods geschiedschrijving en beeldvorming corrigeren.
“The great thing about Lee is that he has not tired or faltered” benadrukt David Thomson. Ondanks het feit dat de Academy hem steevast negeert (op de Honorary Award van 2015 na) en critici vaak stellen dat zijn passie groter is dan zijn talent blijft Lee ‘gaan’. Mokerslagen zoals Do the Right Thing, Malcolm X en When the Levees Broke afwisselend met entertainment als 25th Hour en (zijn enige commerciële hit) Inside Man. Terwijl hij naast films ook commercials (voor o.m. Capital One en Nike) en muziekvideo’s (Prince, Michael Jackson) draait.
Spike Lee blijft hyperactief. De laatste achttien maanden draaide hij twee geëngageerde arthousefilms (Rodney King en Pass Over), een kortfilm (Brave, Visions for Moncler), een reboot van zijn doorbraakfilm via een tiendelige Netflix serie (She’s Gotta Have It) en een in Cannes met de Grand Prix bekroond waargebeurd infiltrantendrama (BlacKkKlansman). Die drive heeft een reden. “Omdat film zo’n krachtig medium is moeten zwarten hun eigen beeld controleren,” zegt Lee, “we kunnen niet rustig achteroverleunen en andere mensen ons bestaan laten definiëren.” Qua productiviteit evenaart hij haast die andere beroemde New Yorker Woody Allen. Alleen oogt in #MeToo tijden Lee’s werk minder gedateerd.
Een Zuiderling in New York
Shelton Jackson Lee werd geboren op 20 maart 1957 in Atlanta, Georgia. Omwille van zijn taaiheid gaf zijn moeder hem reeds als baby de bijnaam Spike. Vooruitziend want alhoewel ‘Spike’ klein van gestalte bleef zou hij een taaie doorzetter blijken. Een ander kenmerk, zijn obsessieve drang naar financieel zelfbehoud, dankt hij ook aan zijn ouders. Zijn vader was een begenadigd muzikant (die de score van Spike’s eerste vier films maakte) maar ook een purist die afhaakte toen elektrische muziek doorbrak waardoor hij zelf zijn carrière torpedeerde.
Lee’s moeder werd als leerkracht de kostwinnaar van het gezin en Spike begreep dat een principieel standpunt enkel houdbaar is met een financieel vangnet. Vandaar dat hij reeds bij zijn filmdebuut een eigen productiefirma oprichtte. ’40 Acres and a Mule’ (verwijzing naar de belofte aan voormalige slaven) produceert alle ‘Spike Lee Joints’. Terwijl Lee’s ander productiebedrijf ‘Spike DDB’ via lucratieve reclamedeals (met de Air Jordan commercials als paradepaardje) voldoende dollars in het laatje brengt.
Toen Lee’s familie vanuit het Zuiden naar New York verhuisde ondervonden ze in de Italo-Amerikaanse wijk Brooklyn racisme. Het was “nigger this and nigger that” aldus Lee. Maar met de toename van het aantal Afro-Amerikanen werd Brooklyn de levendige en diverse wijk uit zijn films (populariteit én gentrificatie waren het gevolg). Lee liep er college voor hij zich aan de N.Y.U. Filmschool liet zich opmerken met de studentenfilm The Answer (1980). Het verhaal van een zwarte filmmaker die 50 miljoen dollar krijgt om een remake van D.W. Griffiths als te neerbuigend voor Afro-Amerikanen beschouwde The Birth of Nation te maken. Een idee dat sommige professoren zo schandalig vonden dat ze Lee, die ironisch genoeg momenteel artistiek directeur van N.Y.U. is, wilden buiten zetten. Een rebelse provocateur was geboren.
Een gevierd talent ook want de jonge ‘Spike’ werd voor zijn kortfilm Joe’s Bed-Stuy Barber Shop: We Cut Heads (1982 gelauwerd. Pas afgestudeerd werkte hij om rond te komen bij een filmverdeler, waar hij instond voor het verzenden van films. Het versterkte zijn overtuiging dat om als beginnend filmmaker zijn onafhankelijkheid (van Hollywood) te bewaren, goedkoop werken én controle bewaren een must waren.
Maar ook dat hij als zwarte auteur uit het getto van blaxploitation kon breken met persoonlijke en in de realiteit verankerde zwarte verhalen. Verhalen die het landschap en de cultuur van New York gebruiken (She’s Gotta Have It, Do the Right Thing, Crooklyn, Summer of Sam, 25th Hour) maar vooral ook gedrenkt zijn in de eigenzinnige, rebelse en onafhankelijk spirit die er heerst. «Je bent een New Yorker. Dat zal nooit veranderen» zegt vader Brian Cox tegen zijn zoon Ed Norton in de droomsequentie van 25th Hour (2002) waar ze “westwaarts rijden” om “een nieuw leven te starten”. In ‘The Spike Lee Reader’ schrijft Paula J. Massood dat “Lee’s New Yorkse productie- en reclamebedrijven zorgen voor de financiële fundering die hem toelaat niet te buigen voor de druk van de markt.”
Spike Lee zet zich op de kaart
“Zwart zijn betekent dat je tien maal beter moet zijn dan iedereen” aldus Lee die nadrukkelijk ging voor een markant debuut. Dat werd She’s Gotta Have It (1986), een met geld van vrienden gedraaide romantische komedie die taboedoorbrekend focuste op zwarte seksualiteit. Protagoniste is een sterke zwarte vrouw die losjes omspringt met haar drie minnaars. Verbale spitsvondigheid, een rebelse toon, ongecomplexeerde seksscènes en de portrettering van een jonge vrouw door haar seksuele relaties leverden een speelse maar controversiële cocktail op. Een pleidooi voor emancipatie. Zoals Nola Darling het stelt: “It’s really about control, my body, my mind. Who was going to own it? Them? Or me? I’m not a one-man woman. Bottom line.”
Helaas maakte Spike Lee ook een uitschuiver door verkrachting te minimaliseren. “Als ik ergens spijt van heb dan is het dat ik lichtzinnig omsprong met verkrachting,” vertelde hij later aan The Guardian, “dat was dom en onvolwassen. Ik zou het graag terugnemen.” Gelukkig ging Lee wèl volwassen om met de rassenproblematiek. She’s Gotta Have It portretteert zwarten als mensen en toont niet zozeer hun ‘anders zijn’ dan wel hun ervaringen en emoties. Het is Nola niet te doen om lustgevoelens maar om complexere emoties en verlangens verbonden met haar identiteit.
Lee benadrukt dat niet enkel politieke aspecten (racisme, slavernij, ongelijkheid, brutaliteit) de black experience tekenen maar ook persoonlijke bekommernissen: liefde, seks, dromen en plezier. Maar ook dat er levensvragen onbeantwoord blijven. “Wat zoek je?,” krijgt Nola aan het einde van de film te horen, “Denk je dat je het ooit gaat vinden?”. Ze moet het antwoord schuldig blijven. Maar haar daden spreken luider dan woorden, met haar gedrag schudt ze normen van zich af.
Afro-Amerikanen in beeld
“People of color have a constant frustration of not being represented, or being misrepresented” stelt Lee. In 2018 zijn er met Ryan Coogler (Black Panther), Jordan Peele (Get Out), Ava Du Vernay (A Wrinkle in Time) en Denzel Washington (Fences) meerdere populaire zwarte filmmakers maar in de jaren tachtig was Lee zowat de enige. Hij was de bewaker van zwarte verhalen en van het beeld dat Hollywood vormde van gekleurde Amerikanen. Onlangs toonde hij begrip voor critici die vonden dat de blanke Katherine Bigelow niet het recht had om een ‘zwart’ verhaal als Detroit te verfilmen.
Logisch want zelf ijverde hij ervoor om Malcolm X over te nemen van Norman Jewison omdat de regisseur van In the Heat of the Night inzicht in de zwarte psyche zou missen. En toen Quentin Tarantino Django Unchained maakte herinnerde Lee er hem aan dat “slavernij geen Sergio Leone spaghettiwestern was maar een holocaust.” Terwijl hij Clint Eastwood kapittelde omwille van de afwezigheid van zwarte soldaten in Flags of our Fathers en Letters from Iwo Jima.
Spike Lee draait, gedreven door woede en frustratie omwille de blijvende achterstelling van Afro-Amerikanen en het racisme waarmee ze te maken krijgen, bewust sociaal bewogen films. Ten eerste omdat het door blanke filmmakers gedomineerde Hollywood niet geïnteresseerd is in zwarte verhalen of de Afro-Amerikaanse problematiek. En ten tweede omdat je zelf Afro-Amerikaan moet zijn om een waarheidsgetrouw beeld van Afro-Amerikanen te maken. “Iemand moet Amerika dwingen om oog te hebben voor zijn racisme,” zegt Lee, “ik zeg enkel de waarheid.” Hij is geen fan van ‘race film‘ pioniers zoals Oscar Micheaux en Spencer Williams omdat ze “te zeer inzaten met wat blanken dachten.” Kritiek glijdt af van Lee. “Zwarte filmmakers hebben een ander gezichtspunt,” zei hij n.a.v. zijn bijdrage aan de herdenking van de Rodney King rellen in L.A. 25 jaar geleden, “we bekijken de wereld heel anders.”
Genrefilms met een twist
Dat illustreert hij door aan vertrouwde genres (komedie, overvalfilm, melodrama, detective, musical) een eigen twist te geven. Zijn tweede film, School Daze (1988), is een musical parodie die het conflict tussen licht- en donkerkleurige Afro-Amerikanen grappig fileert. Lee legt botsende ideologieën bloot, werkt met vertrouwde (school dansfeest) en nieuwe (zwart kapsalon) beelden en injecteert zwarte emoties in een voornamelijk blank genre.
Volgens Lee zkunnen Afro-Amerikanen hun ‘blackness’ definiëren via onderwijs en opvoeding. In Do the Right Thing (1989) tracht hij aan te tonen dat de denkbeelden van Malcolm X en Martin Luther King eerder complementair dan tegenstrijdig waren. De film schetst het dagelijkse leven in het explosieve Brooklyn op de warmste zomerdag. Raciale spanningen lopen hoog op en culmineren en het neerschieten van een zwarte jongeman door de politie en het platbranden van de lokale pizzeria. Deze als opruiend beschouwde film bleek visionair. “Begrepen de critici dan niet dat ik discussie wou opwekken waardoor dergelijke incidenten niet zouden gebeuren in de realiteit?” fulmineert Lee die zwaar ontgoocheld was dat Do the Right Thing geen ‘Beste Film’ nominatie kreeg terwijl met Driving Miss Daisy een oubollige film over de zwarte chauffeur van een blanke dame bekroond werd.
Het persoonlijke is politiek bij Lee. In Mo’ Better Blues (1990) onderzoekt hij de conflicten tussen het artistieke én amoureuze leven van een jazzmuzikant, in Jungle Fever (1991) toont hij hoe een interraciale relatie (tussen een Afro-Amerikaanse architect en zijn Italo-Amerikaanse secretaresse) leidt tot druk en geweld. In Clockers (1995) rationaliseert een teenager zijn ‘job’ als drugsdealer tot hij ziet dat moorden en geweld van zwarten tegen zwarten het gevolg zijn. Crooklyn (1994) is dan weer een semi-autobiografisch coming of age annex politieke bewustwordingsverhaal.
De biopic Malcolm X (1992) was Lee’s meest persoonlijke en ambitieuze project en belicht via een subjectieve trip door de geest van de vermoordde zwarte leider diens opvattingen, dromen en zelfbeeld. Lee geeft Malcolm X zijn verdiende plaats in de Amerikaanse geschiedenis en tovert hem om in een romantische, melodramatische filmheld die zegt waarop het staat: “Ain’t no democracy down there. No, we’ve never seem democracy! All we’ve seen is hypocrisy! We don’t see any American Dream. We’ve experienced only the American Nightmare!” De film eindigt met een leraar in Soweto die Malcolm X’s vrijheidsstreven looft. Waarna in een clip de leider aanvult “By any means necessary!”.
Het filmbeeld herbekeken
Ook wanneer Lee focust op film en de filmwereld is zijn benadering meer activistisch dan narcistisch. Girl 6 (1996) snijdt misbruik aan via de ervaringen van een actrice terwijl Bamboozled (2000) gaat over zwarte stereotypering op het witte doek. Deze parodie van een ‘backstage musical‘ opent met een definitie van ‘satire’. Op bijtende wijze wordt daarna het geïnstitutionaliseerde Amerikaanse culturele racisme blootgelegd. Om af te sluiten met een montage van fragmenten die de stereotiepe voorstelling van zwarten in tv- en filmproducties illustreert.
Het verhaal draait rond de zwarte tv-schrijver Pierre Delacroix die ‘the idiot box‘ wil ontmaskeren door een ultraracistische ‘blackface minstrel show‘ te schrijven. Onverwacht wordt dat een hit die iedereens leven grondig verandert. Het autoreflexieve karakter van deze satire («Wat die zak van een Spike Lee ook moge zeggen, nigger is maar een woord» zegt een personage) én het feit dat de betrokkenen uiteindelijk in hun eigen fictie belanden (symbolisch voor wat Lee “de gevangenis van stereotiepen” noemt) resulteert in een erg complexe narratieve structuur. Maar Lee’s woede (“ik was gekwetst door de diepte van de haat tegen zwarten in tv-shows, films en cartoons”) helpt om de ontmenselijking van zwarten in de media te duiden.
Bamboozled stelt pertinente vragen over zwarte en blanke identiteit, over wie de eigenaar is van kunst en over hoe racisme nieuwe vormen aanneemt. Via een cameo van Budd Schulberg knipoogt Lee naar Elia Kazans mediasatire A Face in the Crowd en een speech verwijst naar … Network! Een James Baldwin citaat («People pay for what they do and for what they let themselves become») onderstreept de boodschap, net as de filmtitel gelicht uit een speech van Malcolm X: «You’ve been led astray, led amok, you’ve been bamboozled».
De geschiedenis herschreven
Get on the Bus (1996) volgt een gemengd zwart gezelschap dat van Los Angeles naar Washington trekt om de Million Man March bij te wonen, een solidariteitsactie georganiseerd door burgerrechten activist Louis Farrakhan in 1995 “to convey to the world a vastly different picture of the Black male”. Via een stuk geschiedenis maakt Lee Afro-Amerikanen duidelijk dat iedereen verantwoordelijkheid moet opnemen in zijn leven én in de strijd tegen discriminatie van zwarten. In de documentaire 4 Little Girls (1997) reconstrueert hij een van de meest gruwelijke momenten van de burgerrechten strijd: de dood van vier meisjes door een in een kerk geplaatste bom.
Met de documentaire When the Levees Broke: A Requiem in Four Acts (2006) belicht Lee “de moderne Amerikaanse tragedie” van de slachtoffers van orkaan Katrina. Met tonnen researchmateriaal en persoonlijke getuigenissen stelt Lee een onthutsend en hartbrekend document op waarin hij zijn razernij en sociopolitiek bewustzijn perfect kanaliseert. Met een boodschap die uitgeschreeuwd wordt: de overheid geeft geen zier om het arme, zwarte Louisiana.
“Wij vochten ook voor dit land” sist een oude zwarte man wanneer hij in New York op tv kijkt naar John Wayne in The Longest Day. Even later schiet deze postbeambte een oude blanke man neer. Door Miracle at St. Anna (2008) te openen met een statement en een mysterie zet Lee de toon van deze met politieke boodschappen en religieuze symboliek overladen film. Het politieonderzoek verandert in een oorlogsdrama – de misdaad verbergt een onrecht – wanneer de intrige een verklarende flashback wordt.
Lee parachuteert ons in Toscanië anno 1944 waar Buffalo Soldiers, een volledig uit zwarten bestaand bataljon aangevoerd door een blanke, fungeren als kanonnenvlees en een viertal soldaten achter de vijandelijke linies belandt. Waarbij ze kennismaken met de lokale bevolking en verwikkeld raken in de strijd tussen het (geïnfiltreerde) verzet en het nazileger die leidt tot de executie van burgers voor de Santa Anna-kerk. “Alle tien mijn vingerafdrukken stonden op het script, ook al schreef ik het niet zelf,” zei Lee toen hij de film in Deauville voorstelde, “deze film vernietigt de Hollywood-mythologie. In WO II-films werd immers veel weggelaten. Met name dat 1.100.000 zwarten vochten in de oorlog en velen er het leven bij lieten.”
Miracle at St. Anna benadrukt dat Afro-Amerikanen weggelaten worden uit de geschiedenis van Amerika en de films over historische gebeurtenissen. De film flopte maar Lee versaagt niet. In Film Comment stelt hij dat BlacKkKlansman (2018) gaat over “the corrupted duality of being a negro in America” en het blanke, uiterst rechtse “homegrown, American terrorism.” Opnieuw een woedekreet. Een waar James Browns ‘Say It Loud – I’m Black and I’m Proud’ in doorklinkt. Boos en trots, dat is de spirit van Spike Lee en zijn cinema.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in Filmmagie, n° 687, september 2018)