Interview Fons Rademakers: Verhalenverteller en nestor van de Nederlandse speelfilm
Het complete oeuvre van de 83-jarige Fons Rademakers, de nestor van de Nederlandse speelfilm, werd gerestaureerd en vorige maand op dvd uitgebracht. Elf langspeelfilms en een documentaire als bonus. Met Rademakers hadden we een gesprek over wat hem dreef om filmer te worden, zijn vriendschap met Claus, Fellini en De Sica en wat deze ultieme erkenning voor hem betekent.
«Mijn vader wilde dat ik dokter werd. Maar ik maakte hem duidelijk dat ik wilde filmen om verhalen te kunnen vertellen. Dat had ik als kind uit de stomfilms van de Zweed Victor Sjöstrom en de Fin Mauritz Stiller opgestoken. Acteurs vond ik de belangrijkste schakels om die verhalen kwijt te kunnen. Dus moest ik leren acteren. We waren thuis in Roosendaal nogal Franstalig. Mijn vader wilde me naar Parijs sturen maar WO II maakt dat onmogelijk. In 1943 moesten we uit Nederland wegvluchten en kwamen we in Genève terecht. Ik leerde er de cineast Jacques Feyder en vooral «monstre sacré» Michel Simon kennen die het talent uit me zoog. Na de oorlog werkte ik met theatergoeroe Pjotr Charoff die me in contact bracht met zijn bewonderaars Vittorio De Sica en Federico Fellini. Ik mocht bij hen op de set en werd bij beiden zelfs assistent. Ik kon mijn ogen niet geloven dat de fameuze naturel van het neo-realisme eigenlijk allemaal keurig werd geënsceneerd. Uren deed De Sica er over een banale straatscène met niet-professionele acteurs authentiek te laten lijken. Toen wist ik het zeker: echte verhalende cinema stond haaks op de realiteit».
«Een Nederlandse vriend gaf me bij mijn eerste Rome-reis begin jaren ’50, ‘De Bruid in de morgen’ mee. ‘Lees dat eens’, zei ie. ‘Van een Vlaamse jongen’. Ik liet die Vlaamse jongen, genaamd Hugo Claus, meteen weten hoe goed hij was en dat ik ‘m wilde ontmoeten. Maar hij reageerde niet eens. Maanden later – toen ik plannen had om de legende van Tijl Uilenspiegel te verfilmen – zocht ik die Claus in Gent op. Het klikte bij de eerste handdruk. Ik vroeg ‘m een scenario te schrijven naar Anton Coolens ‘Dorp aan de rivier’. Dat boek lag hem niet echt. Maar hij wilde wel de filmwereld in. Hij legde zijn persoonlijkheid in het scenario door alle figuren van de hak op de tak te dramatiseren. Overal ter wereld – behalve in eigen land – werd die ‘springerige’ vertelling gewaardeerd. Tot in Amerika toe waar Dorp aan de rivier (1958) zelfs een Oscarnominatie kreeg.
Niet alles met Claus is gelukt. Dans van de Reiger (1966) wilden we internationaal aanpakken met de buitenlandse topacteurs Jean Desailly en Gunnel Lindblom die in het Nederlands werden gedubd. Toen de film door Cannes werd uitgenodigd, zegde festivaldirecteur Favre Le Bret na de visie dat Desailly ‘une longue de singe’ praatte. Ik begreep toen hoe een film persoonlijkheid en spontaniteit kon verliezen. Ik moest zoals Buiïuel, Fellini en Pasolini authentiek Spaans en Italiaans filmden, datzelfde doen als Nederlander en alleen maar die verhalen vertellen waar ik vertrouwd mee was.
Daarom zat Het Mes (1961) zo goed met de ontluikende erotiek van een kind. De hele wereld begrijpt dat, zelfs al film je dat in het Nederlands. Claus was ook altijd eerlijk. Sprak een scenario hem niet aan, dan hoorde ik dat meteen. Mijn Oscarwinnaar De Aanslag (1986) was zijn suggestie maar hij wilde niet scripten omdat het van zijn vriend Harry Mulisch was. Zo kwam ik bij Gerard Soeteman terecht. Ook Max Havelaar (1976) weigerde hij omdat het zo’n monumentaal werk uit onze literatuur was. Max Havelaar was trouwens mijn moeilijkste film. Halfweg de opnames was het geld al op omdat Indonesië door en door corrupt was en alles 10 keer meer kostte dan gepland. Op Max Havelaar ben ik bijzonder trots omdat het ons koloniaal verleden aanklaagt. De Britten, met zeg maar A Passage to India b.v., hebben dat nooit aangedurfd. Toen ik Hugo Claus onlangs terugzag, praatte hij zachtjes, was vermagerd en liep houterig. Ik ben bang dat het niet goed met hem gaat».
«Ik ben ontzettend blij met de dvd-box en mijn biografie ‘Hoe een zondagskind de Nederlandse speelfilm uitvond’, geschreven door Mieke Bernink. Toch is erkenning relatief. Neem Fellini. Zijn laatste films werden door geen kat gezien. Ook in Italië niet. Hij moest eerst in coma liggen, vooraleer hij opnieuw in het nieuws kwam. En toen hij opgebaard lag in het Teatro Cinque, kwamen honderdduizenden langs. Meestal komt de waardering wanneer je dood bent. Ik ben blij dat ik het nog kan meebeleven. Kijk ‘ns hoe Hugo Claus’ laatste film De Verlossing door de Vlaamse pers de vernieling is ingeschreven, terwijl hij toch onze belangrijkste hedendaagse romancier, dichter en theaterauteur is. Je moet ook voorzichtig zijn met succes. Na de Oscarbekroning kreeg ik b.v. allerlei aanbiedingen uit de States: o.m. de verfilming van ‘A burnt out case’ naar de roman van Graham Greene, over een melaatsendokter in Congo. Wilden die Amerikanen dat verhaal overplaatsen naar Zuid-Afrika en ook de vrijscène tussen een zwarte en een blanke vrouw schrappen. Ongehoord.
The Rose Garden (1989) is er dan wel gekomen omdat het een verhaal (waar mijn vrouw Lili me attent op maakte) was dat schreeuwde om verfilming. Net voor WO II ten einde was werd n.a.v. Hitlers verjaardag een 20-tal kinderen opgehangen, die als medische experimenten in concentratiekampen dienden. Een van die zovele nazi-verhalen terwijl je weet dat een van de verantwoordelijken wegens ziekte uit de gevangenis is ontslagen en vrij rondloopt. Telkens de film nu op televisie wordt vertoond, krijg ik positieve reacties. Dat betekende een stimulans om verder aan dat soort cinema te bouwen. De dreigbrieven nam ik er graag bij.
Ook ben ik blij om het succes van vroegere medewerkers in Hollywood; o.a. mijn cameraman Jan de Bont (Max Havelaar) en Theo van de Sande (De Aanslag). Maar zelfs in mijn tweede thuisland Italië zou ik geen films willen draaien; zelfs de Rai- «Op Max Havelaar ben ik bijzonder trots omdat het ons koloniaal verleden aanklaagt.» televisie eist spektakelfilms waarvoor ze maar 5 figuranten ter beschikking stellen». «Alle elf films hebben heel veel voor me betekend. Als ik dan toch moet kiezen dan denk ik vooral aan Dorp aan de rivier, Max Havelaar en Als twee druppels water (1963). Deze film naar Willem Frederik Hermans heeft destijds de gemoederen bij tal van voormalige verzetsstrijders hoog doen oplaaien. Velen hadden de film niet begrepen en dachten dat ik met hen spotte, terwijl ik net een portret maakte van iemand die door die moeilijke oorlogssituatie boven zichzelf uitgroeide. Toen ik die film onlangs terugzag besefte ik ook hoe belangrijk
witzwart is. Vandaag zou ik die film nog altijd niet in kleur draaien. Ik had dat gevoel ook toen ik The Man Who Wasn’t There van de Coen Bros zag; dat verhaal, die humor dat zou nooit gewerkt hebben in kleur!».
IVO DE KOCK
(interview i.s.m. Ronie Pede, Brussel, september 2003, Film & Televisie 537, december 2003)
De «Fons Rodemakers»-dvd box bevat volgende titels:
DORP AAN DE RIVIER (1958), MAKKERS STAAKT UW WILD GERAAS (1960), HET MES (1961), ALS TWEE DRUPPELS WATER, (i963, met audiocommentaar van de regisseur), DE DANS VAN DE REIGER (1963), MIRA (1971), BECAUSE OF THE CATS/NIET VOOR DE POEZEN (1973), MAX HAVELAAR (1976, met audiocommentaar van de regisseur), MIJN VRIEND (1979), DE AANSLAG (1986) en THE ROSE GARDEN (1989). De 60′- lange bonusdvd bevat een VPRO-documentaire van Harry Hosman waarin o.o. Hugo Claus, Paul Verhoeven, Ellen Vogel en Harry Mulisch aan het woord komen. A-Films en het Nederlands Filmmuseum (die de films restaureerde) brengt deze 12-detige box ook in Vlaanderen uit.