Interview Tom McCarthy: “Personages zijn interessanter dan plotontwikkeling”
“Mijn afkeer voor onze regering is groot maar ik heb een diepe liefde en respect voor de mensen van mijn land,” stelt Tom McCarthy, “ik vertrouw de edelmoedigheid en openheid van Amerikanen, ook al werden ze de jongste acht jaar met angst en paranoia gevoed”. Als acteur valt McCarthy op in intelligente fictie (Syriana, Michael Clayton) en als regisseur laat hij zich opmerken met het betere arthousewerk. The Visitor werd in de V.S. de ‘indie’ hit van het jaar.
Ontstond het idee van The Visitor tijdens een verblijf in het Midden-Oosten?
TOM McCARTHY: Niet de film, wel het personage van Tarek. Toen ik in Oman en Beiroet verbleef, eerst om er mijn regiedebuut The Station Agent voor te stellen en daarna om met jonge filmmakers te werken, maakte ik kennis met mensen die omwille van hun openheid en charisma geknipt leken voor een film. Tarek bestond dan ook al toen Walter Vale vorm kreeg. Het leek me interessant om beide personages samen te brengen. Door van Tarek geen Libanees maar een Syriër te maken verhoogde ik de inzet. De regimes verschillen, deportatie naar Libanon is wat anders dan naar Syrië te worden uitgewezen. Zainab moest uit West- Afrika komen, het werd Senegal omdat ze er Frans spreken en ik artikels las over Senegalese vrouwen die om sociale en religieuze redenen vervolgd worden. Wat het personage een boeiende ‘geschiedenis’ geeft.
Hoe voorkom je dat dit verhaal over vriendschap en liefde sentimenteel wordt?
McCARTHY: Daarvoor reken ik op mijn acteurs. Ik probeer scènes niet te ‘overschrijven’, dingen niet te benadrukken die voor de kijker al duidelijk zijn. Sterke acteurs zoals Hiam Abbass en Richard Jenkins doen veel met weinig woorden, ze brengen diepere emoties aan de oppervlakte zonder dat je het als regisseur moet onderstrepen. Ervaring leerde me dat je in het ware leven nooit de juiste onbewust vertolk je wel je emoties. Het stoort me dat filmpersonages al te vaak met de perfecte repliek uitpakken. Die kunstmatigheid en nadrukkelijkheid wil ik vermijden.
The Visitor is het verhaal van een eenzaam man die in een intellectueel universum opgesloten zit en die met de echte wereld tracht contact te maken.
McCARTHY: Ik denk dat hij niet alleen in een intellectueel universum vastzit maar dat hij die wereld ook als bescherming aanwendt. Walter leidde een actief leven. Hij had een beroep, een echtgenote, een kind. Wanneer je hem in het begin ziet koken, genieten van een glas wijn en klassieke muziek merk je dat hij een waardig individu met eigen rituelen is. Hij gebruikt die gewoontes om zichzelf en de buitenwereld te overtuigen dat zijn leven nog altijd goedgevuld is terwijl het ondertussen een leeg bestaan werd.
Het teken dat hij nog altijd probeert zijn leven te vullen zijn de pianolessen. Je begint alleen met een nieuw instrument te werken wanneer je nog zoekt, wanneer je nog nieuwsgierig bent. Walter is nog altijd verbonden met het verleden en met zijn vrouw maar speurt naar nieuwe wegen.
En dan is er het Kieslowski-element; hij ontmoet iemand en het toeval verandert zijn leven.
McCARTHY: Dat is iets waar ik sterk in geloof. Volgens mij zijn de ontmoeting en Walters ontwikkeling geen mirakels maar gewone gebeurtenissen. Wanneer ik naar mijn eigen leven kijk dan zijn er mensen geweest die op mij een invloed hadden hoewel ik ze daarna nooit meer zag. Ik herinner me hoe ik als twintigjarige op mijn eentje door Europa trok en in Zwitserland vastzat in afwachting van een trein. Ik geraakte aan de praat met een in maatpak gestoken zakenman. Hij vroeg me wat ik deed en toen ik hem vertelde dat ik rondreisde zei hij ‘ik zou alles doen om in jouw schoenen te staan’. ‘Echt’ reageerde ik verbaasd en hij repliceerde ‘ja, het leven verandert wanneer je ouder wordt’.
Ik heb altijd over deze elegante man willen schrijven. Het was een toevallige ontmoeting met iemand die via mij wou leven. Ik weet niet welke last hij torste, maar het was heel intens. Hij gaf me de raad ‘profiteer van je leven, reis, doe al wat je wil’. Ik was onder de indruk en het had een effect op mijn leven. In het gebouw waar ik woon in New York leeft er een oude dame die een hekel aan mijn hond heeft en altijd de indruk wekt dat ze ‘s middags al een paar Martini’s te veel op heeft. Een vreemde, chagrijnige vrouw.
Toen ik met een buur over haar sprak zei hij ‘ze is eigenares van een beroemde jazzclub, haar man was een bekend jazzmuzikant, haar levensloop is boeiend’. Ik zei verbijsterd ‘die dame?’. Even later zag ik haar in de documentairereeks Jazz van Ken Burns. ‘Dat kan niet’, dacht ik, ‘de gekke vrouw uit de lift vertelt al die vreemde verhalen’. Ondertussen praat ik meer met haar en ze blijkt heel grappig. I like her now!
Hoe ontdekte je de djembe? Door te reizen?
McCARTHY: Nee, in Central Park! Toen ik het scenario ontwikkelde linkte ik Walter meteen aan een piano en wist ik dat de immigrant een artiest moest zijn. Maar ik wou niet dat hij een schrijver was, omdat dat te dicht bij mezelf zou liggen. Op een dag bekeek ik op mijn computer foto’s en zag ik beelden van de ‘drum circle’, in een cirkel op straat musicerende kerels. Op zich al vreemd want ik leef in New York en maak zelden foto’s van mijn eigen stad. Wat wil zeggen dat ik tijdens het fotograferen aan een verhaal dacht. Zo ontstond dus het idee van de djembe. De echte muzikanten belandden in de film en ook tijdens de première hebben ze gespeeld.
New York fungeert als vijfde filmpersonage.
McCARTHY: Het is onmogelijk om te filmen in New York zonder dat het een personage wordt. We kozen ervoor om de stad niet te romantiseren. Het gebeuren speelt zich niet af in Manhattan, er is op het vrijheidsbeeld na geen indrukwekkend beeld van de skyline of Central Park. We wilden New York tonen zoals wij de stad zien en daarbij een zekere eenvoud en authenticiteit vinden. De krantenstand
maakt deel uit van de schoonheid van de stad. En wanneer mensen in de keuken koffie willen moeten ze zich platdrukken tegen de ijskast.
Dàt is New York, er is geen keukenblok met hangend keukengerei, de ruimtes zijn gewoon veel kleiner. Mijn DOP en ik spendeerden veel tijd om de look juist te krijgen, om de indruk te wekken dat het een inside-blik op New York is.
Nergens wordt het verhaal prekerig.
McCARTHY: Daarover waakte ik al tijdens het schrijven. Je vraagt jezelf constant af ‘wat probeer ik te vertellen?’. Het was niet de bedoeling om een film over immigratie te maken maar een film over deze personages. Voor de ontwikkeling van hun relatie is er een hindernis: de realiteit van immigratie en wetgeving. Ik presenteer het als een obstakel, niet als een thema. Walter gaat uiteindelijk hevig tekeer, maar ik niet noodzakelijk. Al wat ik wou doen was zeggen ‘dit is een realiteit, weten jullie dat?’ De subplot met het detentiecentrum ontwikkelde ik omdat het zo prangend is.
De meeste Amerikanen hebben nooit de binnenkant van zo’n centrum gezien. Ik ook niet. Toen ik het scenario schreef maakte immigratie zelfs geen deel uit van het verhaal. Ik verrichte veel research in de Arabische gemeenschap in New York, begon heel wat over deze centra te lezen en hoe meer ik vernam, hoe meer ik er wou gaan kijken. Via een kerk ben ik bij een organisatie terecht gekomen waardoor ik een ‘visitor’ kon worden. De eerste keer dat ik er binnenkwam leek het me waanzinnig. Net een immense fabriek in hartje New York. Ik vond het
beangstigend en vroeg me af hoeveel mensen er binnen zaten. “200 mannen en 150 vrouwen” zei iemand en ik was verbijsterd. Ik dacht meteen ‘dit moet in mijn film zitten!’.
Volgens Mike Figgis leidt overdreven aandacht voor de plot tot onderontwikkelde personages. Jij verkiest karaktergedreven films.
McCARTHY: Personages zijn interessanter dan plotontwikkeling. Het is een andere benadering. Sommige regisseurs vertrekken van een concept. Daarom gaat hun belangstellling vaak uit naar de plot. Wanneer het concept al bestaat hoeven ze alleen de menselijkheid in te vullen. Soms werkt dat, soms niet. Ik begin andersom. Ik vertrek van enkele personages en probeer ze samen te brengen, tracht te zien wat grappig en dramatisch is en van daaruit een verhaal te ontwikkelen. Met The Visitor gaf migratie me eigenlijk een plot, met die dreiging van uitwijzing die de verhaallijn overnam. Doordat Tarek in die donkere plek zat, was de situatie heel dramatisch.
Je schrijft, acteert en regisseert. Heb je een voorkeur?
McCARTHY: Ik doe het allemaal even graag. Elk jaar bekijk ik met mijn agent en advocaat wat ik ga doen. Het wordt moeilijker omdat ik drukbezet ben en alles serieus neem. Daarom stel ik mezelf steevast de vraag ‘wat wil ik bereiken?’. Ik wil blijven acteren omdat ik graag acteer en het financieel goed voor mij is. Een bijkomend voordeel is dat je als acteur veel kan leren van filmmakers. Op de set van Flags of Our Fathers vroeg ik aan Clint Eastwood waarom hij zich beperkt tot een of twee takes. Ik verwachtte ‘omdat ik wil gaan golfen’ maar hij zei ‘ik bestudeerde Wilder, Lubitsch,…’ en koppelde er een interessante les in filmmaken aan. Onbetaalbaar!
Mijn regisseursvrienden klagen vaak ‘wij zien nooit andere cineasten aan het werk’. David Gordon Green zei me onlangs ‘het is niet fair’ toen hij hoorde dat ik dit jaar alleen al werkte met Peter Jackson (The Lovely Bones), Lukas Moodysson (Mammoth) en Tony Gillroy (Duplicity). Ik begrijp hem, zelfs van Roland Emmerich (2012), die zo verschillend is van mij, steek ik veel op. Als acteur met een belangrijke rol word je immers betrokken in discussies en door te luisteren leer je veel. Het is geen toeval dat iemand zoals Sydney Pollack bleef acteren, hij werd graag overal bij betrokken. Ik ook.
Vloeide je keuze voor repeteren voort uit het feit dat je een acteur bent?
McCARTHY: Volgens mij is het een gevolg van mijn theaterachtergrond. En van mijn verlangen om voorbereid aan iets te beginnen. Ik wil de tijd niet alleen gebruiken om de acteurs juist en klaar te krijgen maar ook om het werk uit te diepen. De acteurs leren tijdens repetities elkaar en ook mij beter kennen. Bovendien ontstaat er zo vertrouwen. Als acteur wil je op de set dat vertrouwen voelen. Hoe beter we elkaar kennen, hoe beter de druk tijdens de opnames werkt. Richard Jenkins hield aanvankelijk niet van repeteren. “De Coen broers repeteren alleen maar omdat Fran (Frances McDormand) dat graag doet,” zei hij, “we zitten rond een tafel en lezen wat maar de broers geven je niet veel keuzemogelijkheden”.
Ik vertelde hem dat ik anders werk, dat ik wil dat iedereen zijn inbreng heeft. Ik boetseer een scenario rond de personages en de acteurs. Repetities zijn momenten waarop het script wordt aangepast en je de acteurs vertrouwd maakt met hoe je met hen gaat werken. Elke acteur heeft een andere taal en de testperiode laat me toe die te leren kennen. Op de set heb je, zeker in mijn soort films, niet de tijd om na te denken hoe je een acteur het efficiëntst kan regisseren. Richard herzag zijn mening, hij merkte wat repetities opleverden. Als karakteracteur speelde hij al schitterende ’kleine’ rollen maar deze was speciaal. Na de eerste screening zei hij ‘ik heb mijn hele carrière gewacht om dit te doen’. Dat was alles, en dat was genoeg. Daarna gingen we lunchen. Ik ben blij dat zijn prestatie zo’n weerklank kreeg.
Waarom werd The Visitor als kleine ‘indie’ zo’n succes in de V.S.?
McCARTHY: Overture Films kocht The Visitor en het was hun eerste arthousefilm als relatief nieuwe distributeur. We besloten samen om de film in de lente uit te brengen. Terwijl velen h’m als een herfstfilm zagen: een film met inhoud, sterke dialogen, reflectie. Drama’s worden meestal in de herfst gedumpt voor de prestige van die periode. Wij kozen voor een tegenprogrammatie, de film in de lente laten lopen en groeien. Dat werkte. De mond-tot-mond was uitstekend en mensen die niet naar Iron Man e.d. wilden gaan, kozen voor wat gold als de beste film in de arthousebioscoop.
We raakten een gevoelige snaar. We startten in april en nu in september is de film nog altijd in 50 zalen te zien. In de belangrijkste steden over het hele land. Na bijna 5 maanden, da’s ongelooflijk. Dat is goed voor iedereen: voor mij, voor de acteurs maar ook voor Overture die naam maakte met een ‘uitzonderlijke prestatie’.
INTERVIEW FESTIVAL DE DEAUVILLE – 13 SEPTEMBER 2008
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in FILMMAGIE, 590, december 2008)