Het vakantiegevoel van Jacques Tati: De komiek die ons anders leerde kijken
“I am difficult to make me laugh” antwoordde Jacques Tati in grappig fout-Engels op de vraag waarom hij eruit zag als “a sad dog”. Simon Carmiggelt kreeg te horen dat films gelukkig moeten maken: “Een verhaal moet iets hebben van… en Tati houdt zijn hoofd schuin en fluit even, als een vogeltje in het bos”. Geluk en verdriet, humor en tragiek waren innig verstrengeld in het leven en in het werk van de volgens Marguerite Duras ‘grootste cineast ter wereld’. Het Filmfestival van Gent zorgt voor een passend eerbetoon met een retrospectieve en een tentoonstelling. “Ik bied u vakantie aan,” stelde Tati, “u brengt haar door zoals u wilt. Als u nadien vertrekt, zonder dat het u is gelukt, wijt het dan aan uzelf. Ik heb het materiaal gegeven”.
“Ik maakte deze films omdat ik zin had ze te maken,” vertelde Jacques Tati (1907-1982), “ik zie niet in waarom ik er een twintigtal had moeten draaien waarover ik niet zo tevreden was. Als ik iets vertelde, was het omdat ik erin geloofde, en ik heb het met oprechtheid verwoord. Het kan zijn dat men in één leven nu eenmaal niet zo machtig veel te vertellen heeft”. Amper zes langspeelfilms had de Franse filmer, acteur en komiek nodig om bij critici én publiek immens populair te worden. Omdat hij stukjes levensechtheid toonde en anders leerde kijken naar (de schoonheid en dwaasheid van) de wereld.
De komiek die de realiteit poëtisch optilde
“Tati is net zoals Méliès en Cocteau een outsider, iemand die tussen verschillende werelden leeft en een héél persoonlijke visie heeft,” zegt Marc Caro, coregisseur Delicatessen: “met magie en poëzie laat hij zien hoe we alles om ons heen moeten begrijpen”. Tati’s esthetiek, humor, toon en universum sloegen aan. Dat leidde zelfs tot bedevaarten naar de locaties van Les Vacances de Monsieur Hulot (Saint Marc-sur-Mer) en Jour de Fête (Sainte-Sévère-sur-Indre).
In dat laatste dorp ging in 2009 een museum open ter ere van Tati, net voor de Cinémathèque française de tentoonstelling ‘Jacques Tati: Deux Temps, Trois Mouvements’ opzette. Die speelse expo bezoekt nu ons land; meer dan zestig jaar na Tati’s debuutfilm en in het jaar van Sylvain Chomets (door de familie van Tati’s onechte dochter) omstreden verfilming van Tati’s The Illusionist-script.
Van 15 oktober tot 16 januari wordt het Gentse Caermersklooster omgetoverd in een Tati-wereld via originele stukken en reproducties: de fiets van François de postbode uit Jour de Fête, de kantooromgeving van Playtime, de designvilla Arpel van Mon Oncle, Tati’s pijp,… Aangevuld met affiches, kostuums, maquettes, storyboards, rekwisieten, foto’s,… Dankzij het Filmfestival van Gent maken nieuwe generaties filmliefhebbers – die vaak alleen vertrouwd zijn met de silhouetten van postbode François en Monsieur Hulot – op het grote scherm kennis met een tedere komiek die via het lichtvoetige de ernst draaglijk maakte.
Een lichaam als instrument
Jacques Tati heeft nooit een mentor gehad. Zijn verlangen naar film stamde uit zijn lichaam en spel. Met schaarse dialogen en georchestreerde slapstickactie brengt deze tijdloze artiest – als acteur lijkt hij een stomme filmster verdwaald in het tijdperk van de geluidsfilm – tragikomische verhalen die op een fysieke en visuele wijze commentaar leveren op vervreemding, materialisme en modernisering.
Het beeld vertelt duizend woorden. Negen jaar na de Lumière’s L’Arroseur arrosé, de eerste komische (kort)film uit de filmgeschiedenis, wordt Tati in het Franse dorpje Le Pecq geboren als Jacques Tatischeff, zoon van de Russische ambassadeur in Parijs en een Nederlandse moeder. Dat hij opgroeit als enig kind, zonder ooms of tantes, tekent Tati meer (prikkelde zijn fantasie) dan zijn Slavische roots. “In zijn eigen ogen was Tati even Frans als een Baskische muts” schrijft biograaf David Bellos in ‘Jaques Tati: sa vie et son art’.
Omwille van zijn voor die tijd uitzonderlijke lengte (als zestienjarige meet hij al 1m92) is Jacques een opvallende puber, een dromer met het hoofd in de wolken. Slechte schoolresultaten maken van hem helemaal een outsider. “Het moderne leven is gemaakt voor de eersten van de klas,” besloot hij, “daarom wil ik in mijn films de anderen verdedigen”.
Tati’s jeugdjaren werden nog op andere manieren in zijn films weerspiegeld. De familievakanties in Deauville, de danswedstrijden waaraan hij deelneemt en de gags waarmee hij zich op school laat opmerken duiken vaak op. In ‘Tati’ van Marc Dondey wijst de cineast met een anekdote over een aanvaring met de leraar Engels (voor aap gezet via een eigen invulling van “I close the door”, waarbij hij het klaslokaal uitstapte en de deur achter zich dichtdeed) erop dat met deze gag de komische artiest in hem geboren werd.
Tijdens zijn militaire dienst haalt hij de kamer van een vervelende, dronken officier leeg om er een paard te stallen. “Dat was geweldig,” klinkt het, “ik slaagde erin een heel regiment te mobiliseren voor de uitvoering van een komisch effect”. Na zijn legertijd gaat Jacques zonder enthousiasme aan de slag als kadermaker in het familieatelier. Gelukkig kan hij zich uitleven als rugbyspeler bij Racing Club de France. De sportman ontpopt zich tot spektakelman.
Hij verbaast de supporters door zijn ploeggenoten met een voetbal het terrein op te sturen en zelf als imaginaire doelman denkbeeldige reddingen uit te voeren. Helemaal hilarisch wordt het na de wedstrijden, wanneer hij in een Parijs restaurant via een geïmproviseerde pantomime de match van de dag ‘herspeelt’. In die virtuele show vertolkt hij diverse rollen (scheidsrechter, ploegmaats, tegenstanders en publiek) en transformeert hij wedstrijdfases tot burleske actie.
Gesterkt door de bijval trekt hij met de pantomimeact ‘Impressions sportives’ Europa rond. Niet langer als Jacques Tatischeff maar als Jacques Tati. De artiest heeft een naam en een doel: mensen amuseren, gelukkig maken. Eerst in de music-hall. Schrijfster Colette verbaast zich over het vermogen van de mimespeler om “zowel de tennisspeler als de tennisbal en het racket te zijn, de voetbal en de keeper, de bokser en zijn tegenstander, de fiets en de fietser”. Dat blijft. Zelfs wanneer hij de draak steekt met modernisering wordt een ding (!) bij Tati nooit de vijand van de mens.
De fiets van François die er in Jour de Fête zelfstandig vandoor gaat, volgt het vertrouwde parcours om zich tegen de muur van het café te werpen. Het object is loyaal en heeft een ziel, een hart, een verhaal. “De fiets van François heeft een stem – zijn gerinkel – en hij heeft karakter,” noteert Dondey, “het is een oude Peugeot die meer dan één overwinning behaalde op het pluimvee van het dorp”. In de zintuiglijke vervreemding die Tati creëert worden objecten menselijk en gaan mensen op dingen lijken.
Stilering maakt personages objectiever en mechanisch terwijl dingen subjectiever en menselijker worden. Tati serveert visuele en auditieve prikkels om anders naar de wereld te laten kijken en luisteren. Hij noemt zijn cinema “een school voor de blik”. Het Tati-kijken mocht zich niet beperken tot de bioscoop: “Ik wil dat de film begint wanneer de toeschouwer de zaal uitloopt”. De filmblik leidt tot een andere kijk op de werkelijkheid.
“Tati’s dirigeren van de nevenpersonages in Les Vacances de Monsieur Hulot,” schrijft Bellos, “creëerde een nieuwe categorie waarmee we mensen in de straat of op het strand benoemen: er zijn houdingen, gedragingen en gebaren die we ‘tatiêsk’ noemen”. Volgens Michel Chion (‘Tati’) streeft Tati geen identificatie met een personage na, “het komt er veeleer op aan om ons te identificeren met un certain regard”.
Het is geen toeval dat Tati in zijn films de werkelijkheid optilt via fysieke nabootsing en afstandelijke stilering van die realiteit. Voor pantomimespeler Tati was het vak van acteur verbonden met observatie en imitatie; filmmaker Tati laat zijn veelal niet-professionele acteurs de door hem voorgespeelde imitatie nabootsen. Niet de psyche maar het lichaam van de acteur primeert, emoties ontstaan niet door een acting out van eigen emoties maar door het na waarneming gedetailleerd weergeven van gebaren, bewegingen en blikken van anderen.
Kortom, door het spelen van emotie. Een perfect gesimuleerde emotie is communicatiever en echter dan een echte emotie, een uitvergrote realiteit is waarachtiger dan een naturalistisch weergegeven realiteit. De roots van Tati’s cinema liggen in zijn pantomimeact: kunst moet de werkelijkheid weergeven maar die weergave kan louter dramatisch werken via een nauwgezette reconstructie. De garden party in MON ONCLE werkt omdat Tati er na het jarenlang observeren van menselijk gedrag in slaagt om de bewegingen van armen, benen en lichamen te laten bijdragen aan de betekenis van de scène.
“Het tuinfeest functioneert zoals een grote komische opera,” schrijft Bellos, “zoals een wereld die intenser wordt via overdrijving en tegelijk een thema uitdrukt. Het is geen karikatuur – de overdrijvingen blijven binnen de grenzen van het mogelijke en zijn subtiel weergegeven – maar is wel het totale tegengestelde van een documentaire over een kleinburgerlijke receptie”. Tati geeft de werkelijkheid niet weer maar roept ze op.
Daardoor lijkt alles echt. De krachtpatser, de zakenman, de alleenstaande Engelse dame, de intellectueel en de jonge sexy jonge vrouw in Les Vacances de Monsieur Hulot ogen vertrouwd en echt, ook al is hun universum een verdichte vorm van werkelijkheid. “Wat ik vanaf het begin heb geprobeerd te doen,” stelt Tati, “is meer waarheid te verlenen aan het personage”.
Het dolle feest van de eenzame fietser
“Een mimespeler doorbreekt de muur van de talen” wist Jean Cocteau. De rode draad doorheen Tati’s oeuvre is het kinderlijk (kijk)plezier dat door zijn lichaam in beweging wordt gecreëerd. Dat lichaam van de atletische mimespeler staat ook centraal in de kortfilms waarmee hij midden de jaren 30 als scenarist debuteert: Oscar, Champion de Tennis (‘32), On Demande une Brute (‘34), Gai Dimanche! (‘35) en Soigne Ton Gauche (‘36).
Voorbeelden vond Tati niet in eigen land, het was de Amerikaanse burleske komedie die hem inspireerde. Meer bepaald het werk van komieken die sport en mime linkten: Charlie Chaplin, Buster Keaton en Harry Langdon. Na de oorlog bevrijdt hij zich van die invloed in zijn regiedebuut L’École des Facteurs (‘47). Tati speelt er François, een stuntelige hyperactieve postbode die na het zien van een documentaire over ‘La poste en Amérique’ tracht af te rekenen met zijn Amerikaanse superefficiënte collega’s door zijn ronde sneller af te leggen.
Tati-kenner Stéphane Goudet (‘Jacques Tati: de François le facteur à Monsieur Hulot’) ziet hierin een metafoor voor het parcours van de filmmaker: “Ook voor hem komt het eropaan om te rivaliseren met overzeese modellen, om de Franse vlag te planten op een territorium dat sinds de Eerste Wereldoorlog door Amerika wordt bezet. Want de burleske cinema werd geboren in Frankrijk; uitgevonden door de broers Lumière werd het op internationale schaal gepopulariseerd door Max Linder en de komieken van Pathé”.
Met het thema van de achtervolgingskoers en het fysieke karakter van de komische effecten is de Amerikaanse link duidelijk. Maar de manier waarop het lichaam iets zegt over de beweegredenen achter het dolle ballet van de fietser typeert dan weer de ‘democratische komiek’ (dixit Chion), de komiek die zowel het personage als de kijker als intelligent beschouwt. Omdat L’École des Facteurs aansloeg, mocht Tati in ‘47 een eerste langspeelfilm maken met hetzelfde personage in de hoofdrol. Jour de Fête (‘49) wordt gedraaid met beperkte middelen op locatie (Tati mobiliseerde de bewoners van Sainte-Sévère) maar is erg ambitieus.
Tati wil met een spectaculaire kleurenfilm de burleske Amerikaanse komedies overtreffen. Hij vindt een partner in Thomson, een onderneming die via een nieuw systeem wil rivaliseren met Technicolor. Gelukkig is DOP Jacques Mercanton sceptisch en plaatst hij naast de kleurencamera ook de klassieke zwartwitcamera, want achteraf blijkt Thomson niet in staat om kopieën te trekken van het kleurennegatief. Daardoor komt de film uit in zwart-wit en is het wachten tot …in ‘94 – twaalf jaar na Tati’s dood – op de kleurenversie.
Gelukkig blijkt Jour de Fête een succes en kan de carrière van Tati een hoge vlucht nemen. Tati verbindt kleurgebruik overigens niet met naturalisme, kleur moet niet trouw zijn aan de realiteit maar vervult een dramatische functie. Hij introduceert bewust grijs en zwart in het dorpsdecor, waardoor de levendige kleuren van het circus de saaiheid van het dorpsleven in de verf zetten. “Ik had de landbouwers in het zwart gekleed en alle kleuren uit het dorpsplein geweerd waardoor de komst van de circusartiesten met hun accessoires voor kleur zorgde” aldus Tati.
Ook geluid wordt dramatisch gebruikt. Omgevingsgeluiden, dieren en objecten leggen auditieve accenten en geven aan het beeld betekenis. Er wordt gesproken in de film maar dialogen spelen geen rol bij het situeren van het gegeven en het vertellen van het verhaal. Daarvoor zorgen de beelden en de soundtrack. Het verhaal van Jour de Fête is eenvoudig. De door Tati gespeelde François is een ouderwetse plattelandspostbode die uit zijn routine wordt gehaald wanneer een circus in het dorp neerstrijkt. In de mobiele bioscoop speelt een documentaire over Amerikaanse postbodes die de dorpsbewoners duidelijk maakt dat François niet met zijn tijd mee is. Waarop hij op zijn fiets springt om zijn efficiëntie te bewijzen. Met hilarische gevolgen.
Jour de Fête is een komedie, maar het is geen satire die de draak steekt met een ouderwetse gemeenschap of met modernistische tendensen. Tati’s humor is meer teder dan bijtend. Net zoals Jean Renoir kiest Jacques Tati voor poëtisch realisme, voor een dichterlijk samenballen van de realiteit waarbij het evoceren van geluk primeert op het bekritiseren van wantoestanden. Het is François’ naïef enthousiasme (in zijn zoektocht naar geluk) dat Tati prijst, niet zijn futiele strijd tegen vooruitgang.
Tati worstelde niet met de vraag of kunst de wereld kan veranderen. Maar wel de kijker met minder afkeer en angst laten kijken naar bepaalde van haar aspecten. Hem leren kijken met plezier en verwondering. Fluitend, zoals Tati zelf door het leven trachtte te gaan, ondanks tegenslagen. Niet roepend of vlaggenzwaaiend. Politieke stellingnamen interesseren hem niet. “Als men regisseurs beschuldigt dat hun films louter tot vermaak dienen dan antwoorden sommigen met een boodschap,” stelde Tati, “ik zit niet zo in elkaar, voor boodschappen moet men zich wenden tot boodschappenjongens”.
Vakantiesfeer en de man van de maan
Ondanks het kritische en commerciële succes van Jour de Fête weigert Tati het personage van de postbode uit te melken. François is té Frans en de film “vertelt te zeer een verhaal dat met zijn beroep verbonden is”. Tati introduceert een nieuw personage, Monsieur Hulot, de rode draad door zijn vier volgende films en tot een iconisch typetje uitgroeit. Deze nieuwe start was ook het begin van een vruchtbare samenwerking met Jacques Lagrange, een schilder die Tati helpt om gags en decors op papier uit te testen.
In de slapstickkomedie Les Vacances de Monsieur Hulot (‘53) arriveert Hulot in een hotel van een badstad waar kleinburgerlijke vakantiegangers hun Parijse leventje willen voortzetten. Terwijl onze held maar een doel heeft: met vakantie zijn. “Hulot heeft zin om een aangename vakantie door te brengen,” stelt Tati, “terwijl de zakenman zijn zaken wil afhandelen, de intellectueel Europa wil organiseren en de oude militair zijn oorlogsdaden blijft vertellen. Hulot, die is naar zee gekomen om er zijn vakantie door te brengen. Wel! En juist hij wordt niet door het gezelschap aanvaard. Dat is toch straf!”
Ongewild creëert de outsider de ene ramp na de andere catastrofe. Tot machteloze wanhoop van de andere toeristen. Les Vacances de Monsieur Hulot is subtiele slapstick (totale destructie blijft uit) en milde satire. Tati wil geen venijnige kritiek serveren maar de toeschouwer op 83 minuten vakantie trakteren. De film is een ode aan “het eenvoudige leven, de sfeer van vakantie”. Zijn sympathie gaat uit naar Hulot, “die wildeman die het toeval voor drie weken in ons midden voerde, als een tornado, onweerstaanbaar en verkwikkend in een eiland van stille verveling”.
Van nostalgie is geen sprake, Tati verwijst niet naar het verleden maar situeert dit vreemde maar herkenbare universum in een tijdloze tijd. “Het is net zo goed een werkelijke tijd, onze tijd, een gedroomde vakantietijd” merkt Ann Meskens op in ‘Tati’, “er is de realiteit van het land en de zee, van de jagers en de vissers, en daartussen het gedroomde strand. Hulot houdt geen vakantie op diepzinnige of hoogdravende wijze, tegengesteld aan het gewone oppervlakkige gedoe. Hij heeft weinig talent om zich boven de dingen te plaatsen: hij staat ertussen. Niet boven of onder de oppervlakte van het leven, maar te midden van de oppervlakkigheid”.
“Monsieur Hulot is absoluut geen Chaplinpersonage,” stelt Tati, “hij is nooit actief betrokken bij de zaken, ze overkomen hem. Gags gaan aan
Hulot voorbij terwijl Chaplin ze organiseert”. Getuige een verfpot die door het spel van eb en vloed wordt aan- en afgevoerd terwijl Hulot zijn bootje wil schilderen of bladeren die van een op de grond gevallen autoband een rouwkrans maken. Hulot creëert de effecten niet en merkt ze zelfs niet op.
“Mijn relatie met hem is beleefd maar afstandelijk,” zegt Tati over Hulot, “hij laat me toe hem te observeren en te imiteren. Al wat ik kan zeggen is dat er menselijkheid, eenvoud, bescheidenheid in het personage zit en dat hij het tegengestelde is van een filmkomiek”. Goudet ziet een parallel tussen personage en bedenker: “Tati laat de toeschouwer zich niet met het personage identificeren en neemt zelf een vorm van afstand in. Volgens Jacques Lagrange belicht dat het fundamentele verschil tussen François en Hulot en de kloof tussen de verlangens van Tati als acteur en die van Tati als regisseur, ‘om Hulot te spelen moest Tati abstraheren terwijl Tati vanuit zijn musichallroots meer vertrouwd was met het fysiek en concreet maken van dingen’.
Tati stapt met de overgang van François naar Hulot af van het fungeren als grapjas van de avond”. Die lijn zou Tati alsmaar verder doortrekken, tot Hulot definitief uit beeld verdwijnt. Met passie zou hij de ‘democratie van de gag’ verdedigen tegen het individualisme van
de burleske traditie. Alle personages die op het scherm opduiken mogen van Tati toeschouwers doen lachen, niet alleen het hoofdpersonage en de professionele komiek. Hulot is een opvallend silhouet. Lang en schuin gebogen. Met deukhoed, bange blik en pijp in de Mon Oncle mond. Met een voorzichtig, verlegen loopje.
Hulot is een vreemdeling in een vreemd land, iemand die met kinderogen naar een verwarrende wereld kijkt en letterlijk aan onbekende dingen snuffelt. “Hulot is een maanmannetje,” zegt Tati, “zijn loop bewijst het, hij heeft problemen om zijn hielen op aarde te zetten. Hij loopt op de toppen van zijn tenen en tracht de maan te benaderen, zonder over de noodzakelijke technische middelen te beschikken”.
Uit het leven gegrepen grappen
“Ik ga de toeschouwers moeten uitleggen wie Hulot is,” aldus Tati als reactie op het succes van het personage, “ik ga hen laten zien waar hij woont, waar hij werkt, welke contacten hij onderhoudt met zijn familie, welke wereld hem omringt”. In Mon Oncle (‘58) plaatst hij Hulot als getuige tussen twee werelden: een koel, mechanisch en modern universum aan de ene kant; een teder, chaotisch en ouderwets universum aan de andere. Gesymboliseerd door de strakke hightechvilla en Hulots asymmetrische etagewoning.
Hulot verlaat zijn wereld en veroorzaakt ongewild rampen wanneer hij de villa en de fabriek van zijn schoonbroer bezoekt. “Tati a du génie” schrijft André Bazin wanneer Mon Oncle eind de jaren 50 in Cannes de Juryprijs in de wacht sleept. Een auteur die mise-en scène en perfectionisme verenigt en met uit het leven gegrepen grappen een eigen universum opbouwt, verdient alle lof. Die krijgt hij ook in de
VS waar de Engelstalige versie My Uncle in ’59 de Oscar voor beste buitenlandse film ontvangt.
Via dvd kunnen we de versies van Mon Oncle – My Uncle – Tati haatte dubbing omdat het geluid verminkt en nam de dialoogscènes tweemaal op – vergelijken. Wie goed kijkt, merkt dat de worstvormige buizen in My Uncle ontbreken terwijl een steriliseertoestel zijn opwachting maakt. Tegelijk krijgen opschriften een vertaling: ‘école’ wordt ‘school’, ‘sortie’ ‘way out’ en ‘visiteurs’ ‘visitors’. Met langere scènes is Hulots neefje Gérard Arpel meer aanwezig.
Minieme verschillen maar in de Engelse versie spreken de bewoners van het volkse Saint-Maur Frans terwijl Engels de voertaal van snobs en ondernemers is. Tati gebruikt Engels als dramatisch element. Net zoals de visuele en auditieve details, het stimuleren van zappen binnen een statisch beeldkader, het inschrijven van personages in een architectonische ruimte, bewegende lichamen,…
Mon Oncle is gebouwd op de tegenstelling tussen het hypercleane, technologische universum van de Arpels en de vreugdevolle, levendige
chaos van Hulot. Met parallel de contrasterende werelden van straathonden en gedomesticeerde viervoeters. Hulot past niet in de wereld van controlefreak Arpel. “Hulot ontsnapt aan de wereld zoals de wereld ontsnapt aan Hulot” stelt Goudet die François Truffaut citeert: “De wereld van 20 jaar geleden botst hier met die van binnen 20 jaar”.
Tati diept in de Amerikaanse versie eigenlijk zijn satire uit. De snobs zijn early adopters van Amerikaanse huishoudtoestellen maar ook van taalgebruik en entertainment. Tati’s ironische kritiek viseert geen moderne architectuur of toestellen maar wèl de manier waarop ze worden gebruikt. Het verinwendigen van Amerikaanse waarden en gedrag vormt het doelwit, nièt de moderne technologie. Tati ergert zich aan mensen die machines werden.
Otar Iosseliani, de Georgische cineast, ziet “een lichte komedie over de dwaasheid van mensen voor wie comfort het ideaalbeeld is en
gehoorzaamheid perfect, mensen die alle vreugde in het leven hebben gemist. Behalve dan de kerel die gaat wandelen en de kinderen die ervoor zorgen dat voorbijgangers met hun hoofd tegen een paal lopen”.
Een miskend visionair meesterwerk
Gesterkt door kritische lof en commercieel succes begon Tati aan een ambitieuze sciencefictionkomedie over een wereld die in een reuzenstad is veranderd. Playtime (‘67) was met 3 jaar opnames, 70mm fotografie en het bouwen van een stadsdecor (‘Tativille’) een grootschalig project. De conceptfilm die radicale vormgeving verbond met een humanistische toekomstvisie flopte echter en door een gigantische schuldenberg verloor Tati niet alleen zijn huis maar ook de rechten op zijn hits.
Slechts in Nederland (Trafic) en Zweden (Parade) vond hij nog geld om films te maken. In eigen land bleef Tati tot zijn dood in 1982
een miskend genie. Achteraf groeide de waardering voor hem en zijn sleutelwerk Playtime. De “grootste film die ooit gedraaid is over de moderne tijden” volgens Marguerite Duras en “de laatste film die,” aldus de eminente filmcriticus, Serge Daney, “kinderlijke verwondering opwekt”.
Playtime zet toeschouwers op het verkeerde been. Niet door kritiek op vervreemding (moderne architectuur tekent de mens) en globalisatie (Engels taalgebruik) of het ontbreken van een centraal geplaatste Tati-figuur. Wel doordat de ruimte waardoor Amerikaanse toeristen bewegen in de film centraal staat. Tati focust op een omgeving boordevol referentiepunten, pijlen, tekens, (kleur)codes en aanwijzingen. Hij vult zijn beeldkader met objecten, personages en lijnen en gebruikt Hulot niet als gids maar als dubbelganger of passief personage.
De échte Hulot laat op zich wachten en zijn eerste scène is een lang uitgesponnen spel met verwachtingen en misverstanden, met beeld en geluid. Tati dwingt de kijker om het beeld te deconstrueren en het verhaal zelf te creëren. Playtime benadrukt de blik van de kijker. Wanneer hij kijkdoosflats toont, laat Tati de camera buiten op straat, met louter verkeersen voetgangersgeluiden, terwijl we ongehinderd binnenkijken in vitrineappartementen waar we mime- en slapstickuitvoeringen van scènes uit het dagelijks leven zien.
De grens tussen binnen en buiten, tussen privé- en openbaar leven is weg. De blik wordt niet geleid, de voyeur gaat zelf gericht kijken. Wanneer een pijl ons binnenvoert in het restaurant-in-opbouw ‘Royal Garden’ toont Tati hoe gags in elkaar gestoken (kunnen) worden. Een blik achter de schermen die aanzet om een eigen film te maken.
Dat experiment met interactieve cinema en het transformeren van kijkers tijdens een film is niet Tati’s eerste poging om te innoveren. Denken we maar aan de kleurversie van Jour de Fête. Of later het gebruik van video met Parade. Het gebruik van 70mm voor Playtime was echter geen vrijblijvend experiment maar een gevolg van zijn afwijzing van op identificatie met één centraal personage gerichte klassieke narratieve cinema én zijn streven naar het ontwikkelen van open films die op de intelligentie van de toeschouwer inspelen.
Door zijn beeldkader te vullen met verschillende ‘acties’ dwingt Tati ons om aandachtig te blijven kijken. We worden geleerd te kiezen en
te beseffen dat deze keuze nooit meer kan zijn dan een gedeeltelijke perceptie. En nooit definitief is. Elke nieuwe visie zorgt voor de ontdekking van andere details. Tati bleef ook nog sleutelen aan de montage toen Playtime al in de zalen liep en plande later nog aanpassingen. Een film bleef voor Tati leven: tijdens het kijken, maar ook daarna in de verbeelding en in de herinnering.
In het melancholische Playtime verandert niet de werkelijkheid maar wel onze blik. Straten ogen ‘s morgens menselijker. Een verkeersopstopping wordt een draaimolen. Alles vloeit, alles beweegt.
Het leven na Hulot
“Ik ben een beetje de gevangene van het Hulotpersonage” zei Tati bij de release van Trafic (‘71). Om de financiers te plezieren moest Tati ‘zijn’ Monsieur Hulot een laatste maal centraal plaatsen. Hulot is een ontwerper van een experimentele kampeerwagen die zijn model volgt bij het transport naar de Amsterdamse autotentoonstelling. Pannes en ongevallen compliceren de trip.
Tati’s roadmovie maakt magistraal gebruik van ruimte en natuur. Subliem is de scène waarin een benzine-zoekende Hulot een man-met-jerrycan uit de tegenovergestelde richting ziet arriveren. En nadat Hulot in Playtime van bovenaf werkkubussen overschouwde, krijgen we te zien hoe bij de voorbereiding van de beurs in een lege hall (figurant) Tati en enkele werklui over de (onzichtbare) draden stappen die de stands aflijnen. Een even geometrisch als absurd ballet. Net zoals de slotscène waarin mensen met paraplu’s door een labyrint van geblokkeerde wagens laveren terwijl Hulot onbeschermd wegloopt. Werkloos maar niet langer eenzaam.
Trafic wordt niet de verhoopte comeback voor Tati die in een depressie sukkelt. Kort voor hij aan kanker overlijdt, lanceert hij zelfs een oproep om zijn lichaam samen met …het vuilnis af te voeren. Ook in zijn laatste film, Parade (‘73), overheerst een tragisch gevoel. In deze melancholische ode aan de circuswereld speelt Tati een presentator die de brug slaat tussen spektakel en publiek. Hij keert terug naar zijn mimeroots, demonstreert mise-en-scène trucs en verbindt spektakel met kinderlijk plezier.
“No age, no age for rhythm”zingt hij al dansend. Zijn ‘oude’ act blijft tijdloos. Geluk mag dan vluchtig zijn, het blijft een motor. “Cinema is allesomvattend,” stelt Tati, “je mag schieten, doden, ontkleden, alles wat je maar wilt. Maar ik denk dat er ook plaats is voor geluk. Rijk en arm kunnen lachen om dezelfde dingen, in spanning kijken naar een gevaarlijke trapezeact. Dat is nodig”.
Het kleine circus in Stockholm is een utopie waar toeschouwers in de piste artiest worden en het spektakel in de coulissen doorloopt. “Parade is een vrolijke allegorie van het werk van de cineast” schrijft Dondey. Het is ook een zwanenzang waarbij de oude mimecineast
zonder afscheid uit beeld verdwijnt en de camera inzoomt op kinderen die in de piste accessoires in beslag nemen. Een symbolische dood en hergeboorte.
“Neem wat minder winst op ijsjes en geef het aan de kortfilmmakers want zij zijn de toekomstvan de cinema” hield Tati de filmindustrie voor tijdens de uitreiking van de Césars in ‘71. Een idee dat even actueel is als Tati’s films.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in FILMMAGIE, n° 608, oktober 2010)
FILMOGRAFIE JACQUES TATI:
LES VACANCES DE MONSIEUR HULOT; F 1953; 83’; met Jacques Tati, Nathalie Pascaud, Louis Perrault, Michelle Rolla; FILM: **** /
EXTRA’S: ** (documentaire); dis. Twin Pics;
JACQUES TATI BOX; LES VACANCES DE MONSIEUR HULOT, MON ONCLE & PLAYTIME; FILMS: **** / EXTRA’S: *** (scènes met commentaar, documentaires); dis. TwinPics;
MON ONCLE / MY UNCLE; F 1958; 110’; met Jacques Tati, Jean-Pierre Zola, Adrienne Servantie, Alain Becourt; FILM: **** / EXTRA’S: **** (documentaires, interviews); dis. A-Film;
PLAYTIME; F 1967; 124’; met Jacques Tati, Barbara Dennek, Rita Maiden, France Rumilly; FILM: **** / EXTRA’S: **** (documentaires, interviews, analyses); dis. Filmfreak;
PARADE F 1973; 89’; met Jacques Tati, Karl Kossmayer, Pierre Bramma, Michèle Brabo; FILM: **** / EXTRA’S: * (boekje); dis. Filmfreak;
THE JACQUES TATI COLLECTION; JOUR DE FÊTE, LES VACANCES DE MONSIEUR HULOT, MON ONCLE, PLAYTIME, PARADE; FILMS: **** / EXTRA’S: **** (commentaar, documentaires, interviews); dis. BFI (import).