Michael Cimino in print: Open ruimtes en gesloten werelden
Toen Michael Cimino op 2 juli stierf was het exact 20 jaar geleden dat zijn laatste film, Sunchaser, in première ging. Haast op hetzelfde moment verscheen Michael Cimino: Les voix perdues de l’Amérique waarin Jean-Baptiste Thoret schrijft over zijn tocht, samen met Cimino, door het Amerika van de filmmaker.
Thoret (ook auteur van Mythes et masques: les fantômes de John Carpenter, Politique des Zombies, Road Movie USA, Sergioe Leone en Le Cinéma américain des années 1970) omschrijft Cimino als een “wonderkind dat een vervloekt cineast werd, een onbeschaamde engel wiens vleugels geknipt werden en die gedurende dertig jaar dezelfde woestijn doorkruist om naast tientallen filmdromen ook magnifieke oases achter te laten die er ons aan herinneren dat hij een van de grootste nog actieve Amerikaanse regisseurs is.”
Het is merkwaardig dat iemand die slechts 7 films regisseerde bij de ‘grootste Amerikaanse regisseurs’ wordt gerangschikt maar de kwalificatie ‘nog actief’ is, 20 jaar nadat zijn laatste film de zalen haalde, nog merkwaardiger. Zoveel is duidelijk, Cimino heeft vooral met zijn films indruk gemaakt. Niet met zijn media-optredens of interviews.
De realiteit is dat Cimino aanvankelijk vanuit een soort kinderlijke onschuld filmde. Zonder zich te bekommeren om regels. The Deer Hunter leverde echter een traumatische ervaring op. Hevige kritiek (vanuit progressieve kringen omwille van het vermeende reactionaire karakter van zijn als oorlogsfilm vermomde tragedie) en Oscarsucces dwongen hem in de rol van verantwoordelijke, volwassen filmmaker. Bij de release van Heaven’s Gate stierf Cimino een eerste keer en het vervolg van zijn carrière werd een cyclus van hergeboorte en dood.
Dat verliep haast onopgemerkt en in stilte. Zo trachtte Cimino zich niet te verdedigen toen hij de schuld kreeg van het floppen van Heaven’s Gate en het kapseizen van United Artists. Hij reageerde evenmin toen Steven Bachs ‘Final Cut’ een karaktermoord bleek. Maar hij weigerde ook het spel van Hollywood te spelen. Daarom kwam er nooit een mea culpa dat de weg had kunnen openen voor een tweede kans.”Hij wou enkel zijn job op de best mogelijke manier doen,” zei producente Joann Carelli, “volgens zijn opvoeding werd je beoordeeld op je verdienste, de kwaliteit van je werk”.
In zijn in Frankrijk (en niet de VS) uitgegeven autobiografie ‘Conversations en miroir’ stelt Cimino “mensen en dingen die ze zeggen negeren is een grote kunst in Hollywood”. En “de Hollywoodgemeenschap beschouwt me niet als een mythe. Ze zeggen dat ik ‘koel als een komkommer’ ben. Na Thunderbolt and Lightfoot beschuldigden de Amerikaanse media me van homofobie, bij The Deer Hunter schreven ze, aangevuurd door Hanoi Jane (Jane Fonda) dat ik een fascist en reactionair was omdat de overlevenden ‘God Bless America’ zongen en na Heaven’s Gate was ik plots marxist. Na The Year of the Dragon was ik opnieuw een racist, na The Sicilian een revisionist en in Desperate Hours zou ik geweld hebben verheerlijkt. Bij Sunchaser werd ik dan weer weggezet als New Age spiritualist.”
Dit ergerde Cimino maar zette hem enkel aan zich nog verder terug te trekken, waardoor het mysterie vergrootte. Zijn autobiografie is dan ook geen autobiografie maar een verzameling reflecties. “Ik haat het dit boek te schrijven,” lezen we na 50 pagina’s, “ik heb niets te zeggen”. Zijn gedeeltelijke rehabilitatie heeft Cimino dan ook aan anderen te danken. De mensen achter de reconstructie van Heaven’s Gate en de re-release van zijn werk op Blu-ray. Het Amerikaanse Criterion en het Franse Carlotta. Maar ook de Franse uitgevers die niet enkel ‘Conversations en mirroir’ maar ook zijn twee romans, Big Jane (2001) en A Hundred Oceans (2003) publiceerden.
Geen hond schreef over deze romans bij Cimino’s dood maar zelf nam hij zijn als rol als ‘next great American novelist‘ wel ernstig. Schrijven beschouwde hij ook als zijn meest veeleisende job ooit. “Heaven’s Gate of The Deer Hunter maken is niet meer dan logistiek,” aldus Cimino, “dat is een ander deel van je brein. Mijn eerste roman vroeg veel meer van mij.”
Big Jane vertelt het verhaal van een grote, 19-jarige vrouw die in de jaren 50 verliefd wordt op drie mannen, de buitenwijken van Long Island verlaat en met de motor door Amerika toert, deelneemt aan rodeo’s, verhuist naar Hollywood en als militair meevecht tijdens de Koreaanse oorlog. Een Odyssee waarbij Cimino citaten van Don Quichote als rode draad gebruikt, het landschap dat van zijn films is en ook de personages en hun emoties herkenbaar zijn.
Terwijl songteksten de soundtrack vormen van een verhaal met een tragisch-melancholische toon (“Zijn we niet allemaal alleen”), vol keuzes (de twijfel, oost of west, aan de Continental Divide) en verlies. “Korea is Amerika’s vergeten oorlog,”zei Cimino, “zonder monument voor de doden of lintjes voor de overlevenden. We verloren 30.000 mensen tussen 1951 en 1953, evenveel als in 15 jaar Vietnam. Het was brutaal en vrouwen vochten er aan de zijde van mannen. Voor Herman Melville was ruimte het grote Amerikaanse thema, voor Jack Kerouac snelheid. Big Jane is beide.” Wat klopt, Michael Cimino had ook een literaire legende kunnen worden.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in FILMMAGIE, n°368, oktober 2016)
Michael Cimino, Big Jane, Editions Gallimard, Mayenne, 2001, 189 pag.;
Michael Cimino, Conversations en miroir/Shadow Conversations + A Hundred Oceans, Editions Gallimard, Mayenne, 2003, 241 pag.;
Jean-Baptiste Thoret, Michael Cimino: Les voix perdues de l’Amérique, Flammarion, Roubaix, 2016, 296 pag.