William Friedkins Bug: Bezetenheid en besmetting
“Bug is Friedkins meest radicale en abstracte film,” aldus Cannes-Quinzainebaas Olivier Père in 2006, “een obsessieve film over obsessie, een paranoïde prent over paranoia met Friedkins vertrouwde thema’s: waanzin, hel op aarde en de dunne scheidingslijn tussen realiteit en nachtmerrie”. Zelf heeft de cineast het in een dvd-interview over “mijn meest diepgaande en verontrustende film”.
“Een van de thema’s is: hoe ga je als burger om met de moderne wereld,” zei hoofdacteur Michael Shannon ons in Cannes, “of je nu paranoïde bent of niet, je moet wel merken dat er vreemde dingen gebeuren. Je kan jezelf laten verdoven en het negeren, maar als je een fragment ervan tot je laat doordringen, gaat je geest galopperen”. De acteur, die dezelfde rol speelde in het toneelstuk dat Friedkin inspireerde, ziet zijn personage als “een probleemoplosser; de vaststelling dat zijn lichaam vol insecten zit doet hem actie ondernemen”.
Exmarinier Peter Evans is door de tijdsgeest besmet. Hij lijkt normaal (“Ik ben geen seriemoordenaar”) maar blijkt bezeten door het virus van de paranoia. Net zoals Agnes White, die andere van angst doordrongen verloren ziel. Zij is een eenzame dienster die in een sjofel motel in Oklahoma woont en een traumatisch verlies (verdwenen zoontje) met druggebruik camoufleert.
De thuisloze Peter integreert zich langzaam in haar leven. Omdat ze elkaars wanhoop en malaise voelen, construeren Peter en Agnes een passie. Een liefdesavontuur gestoeld op kwetsbaarheid en fascinatie, irrationele angst en waanzin. Omdat ze haar nieuwe geliefde wil behouden gaat Agnes mee in Peters waanbeelden van insecten die eerst de hotelkamer en later zijn lichaam overspoelen. Onzichtbare diertjes ontwikkeld door “de CIA en nazi-wetenschappers”.
Later heeft Peter het over “een biochip die zich verspreidt als een virus” en mensen in machines verandert. De van complotdenken doordrenkte realiteit waarin ze elkaar opsluiten (“Ik ben de super-moeder bug” concludeert Agnes) zorgt ervoor dat liefde, bezetenheid en dood fusioneren. Passie, paranoia en vervreemding leveren een fatale cocktail op in dit psychodrama tussen twee marginale figuren die zich nestelen in een claustrofobische cocon (aan het einde ingepakt in aluminiumfolie om – in een mix van narcisme en altruïsme – de buitenwereld te beschermen). Vuur volgt wanneer het uittrekken van een kies niet langer volstaat.
De titel Bug verwijst naar de beestjes die Peter infecteren maar ook naar de personages die elkaar irriteren (‘to bug’) en de afluisterapparatuur die Dr. Sweet mogelijk in de wanden liet installeren. Verscheidene betekenissen die overeenstemmen met de meervoudige verklaringen voor het gebeuren. Schizofrenie en hallucinaties kunnen het product zijn van zieke geesten maar ook van een duister medisch experiment, een traumatische ervaring of een complot (met Peter als slachtoffer omdat hij “dingen ziet die zijn weggestopt”).
Net zoals de film zowel een liefdesverhaal (met een letterlijk verslindende passie) als een politieke allegorie (onder Bush werd de realiteit een paranoïde nachtmerrie) is. Friedkin gelooft nu eenmaal niet in eenduidigheid, verklaringen zijn even complex als de personages. In zijn audiocommentaar geeft de cineast aan dat ‘the mask of sanity’ hem bezighield, het masker van normaliteit: “Ook wie normaal lijkt heeft de kiemen van het kwaad in zich, een kwaad dat samengaat met het goede.
Bug gaat over de constante strijd van onze betere engelen om onze demonen te overwinnen”. Friedkin creëert van in het begin via beeld en geluid (telefoongerinkel, ronkende airco, zoemende ventilator) een unheimliche dreiging, een akelig angstgevoel verbonden met eenzaamheid, kansarmoede, verlies en vervreemding. Versterkt door de vaststelling dat “mensen niet zijn wie ze lijken, wanneer je lagen afpelt merk je mysteries en geheimen”.
Wat de kijker met de personages deelt is “dat we allemaal in onze eigen wereld leven, een wereld die we zelf creëerden”. Peter en Agnes verdrinken in “een gedeelde, diepgaande paranoia die hun levens controleert”. Herkenbaar voor het publiek omdat ook in een ‘gewone’ liefdesrelatie mensen zich in de realiteit van hun geliefde nestelen. Interpretaties en herinneringen worden door die realiteit gekleurd. “Wat is echt en wat is verbeelding? Dat is de vraag die Bug stelt” aldus Friedkin.
De film gunt ons “een blik in het geestesoog van de waanzinnige crimineel” maar onderstreept ook dat “geestelijke gezondheid aan een dun draadje hangt”. Deze afdaling in de waanzin is verontrustend omdat het uitwissen van de grenzen tussen realiteit en verbeelding het besef voedt dat iedereen in zijn eigen realiteit/fantasie leeft. Allesbehalve immuun voor het besmettelijke virus van de paranoia. De kijker is even bezeten als de personages. Het monster leeft dus niet alleen op het scherm maar ook in ons. Bug is allerminst vrijblijvend.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in FILMMAGIE, n°587, september 2008)
Twee jaar voor bovenstaand artikel n.a.v. de dvd-release van Bug schreven we in het kader van een Cannes-verslag:
In de schaduw van de opgeklopte competitie-buzz stal de 71-jarige William Friedkin, net als de B-filmers van weleer, de show met een voor weinig geld (“zelfs niet het cateringbudget van de meeste studiofilms”) gerealiseerde karaktergedreven film die net als The Exorcist draait om een emotionele en psychologische clash binnen een gesloten ruimte. Bug is een virtuoos claustrofoob drama over een jonge vrouw (Ashley Judd) die door mannen tot extreme paranoia wordt gedreven. Het is tegelijk ook een briljante zwarte komedie over liefde en waanvoorstellingen. “Dit is de meest radicale en abstracte film van Friedkin,” stelt Olivier Père in zijn introductie, “een obsessieve film over obsessie, een paranoïde prent over paranoia met Friedkins vertrouwde thema’s: waanzin, hel op aarde en de dunne scheidingslijn tussen realiteit en nachtmerrie”. Als volleerd entertainer (“Een hond plaste tegen mijn benen, is dat een goed teken?”) nam Friedkin met ‘Thanks, mom!” een oorverdovend applaus in ontvangst. “Van alle invloeden op mijn werk was ongetwijfeld die van de Franse cinema de meest diepgaande. Van Louis Feuillade over Marcel Carné tot de Nouvelle Vague,” klonk het, en perfect getimed, “dus wanneer je deze film haat, geef dan de Fransen de schuld!”. “Je zal het niet vaak horen in de ‘Director’s Fortnight’,” vulde Friedkin aan, “maar deze film is de visie van de man die het toneelstuk én scenario schreef, een visie die ik getracht heb te interpreteren. Dus wanneer je niet van Bug houdt, geef dan Tracy Letts dan maar de schuld!”
IVO DE KOCK
(Fragment Cannes-dagboek verschenen in FILMMAGIE, n° 565, juli-augustus 2006)