Darren Aronofsky’s Black Swan: Requiem voor een perfectioniste op zoek naar extase
“Ik dacht lang dat ik steeds melodrama’s maak omdat ik hou van een uitvergrote realiteit en personages die intens leven,” zegt Darren Aronofsky, “maar melodrama staat voor drama met muziek, met melodie. Het is de kunst om archetypische personages te nemen en er muziek en andere zaken aan toe te voegen die het verhaal extremer maken”. Door “clichés en symbolen naar het uiterste te duwen” maakte de cineast van Requiem for a Dream, The Fountain en The Wrestler een visceraal horror-melodrama. Black Swan is een meesterwerk.
“Zo’n commercieel succes is nieuw voor mij,” bekent Aronofsky, “het is verrassend omdat ik de weg van de onafhankelijke cinema volg en de massa niet viseer. Black Swan kan iedereen raken. Het is een arthouse- en een horrorfilm die tegelijk angstaanjagend en zeer sexy is, en die verschillende publieken bereikt met dans, horror en seks. Wanneer studio’s commercieel succes van deze omvang beogen richten ze zich niet op uitersten maar viseren ze het midden. Ik toon geweld en seksualiteit veel intenser”.
Na het floppen van zijn passieproject The Fountain (“ik ondervond dat je geen grote publieksfilm over de dood kan maken”) leek de wonderboy van Pi en Requiem for a Dream uit de gratie van Hollywood gevallen. Maar The Wrestler leverde niet enkel Mickey Rourke een comeback op. En met Black Swan is hij weer helemaal hot.
Opmerkelijk is dat Aronofsky behoort tot een generatie filmmakers die in de jaren ’90 de neus aan het venster staken vanuit de onafhankelijke Amerikaanse cinema. Paul Thomas Anderson (Magnolia, There Will be Blood), David Fincher (Zodiac, The Social Network), Wes Anderson (Rushmore, The Darjeeling Limited), David O’ Russell (Three Kings, The Fighter) en Darren Aronofsky lieten zich inspireren door de indies (Soderbergh, Spike Lee, Tarantino) voor wie vrijheid en controle de sleutels van het filmparadijs leverden.
Terwijl de cinefiele ‘New Hollywood’ generatie Coppola-Scorsese-DePalma van binnenuit het systeem had willen overnemen, blijft de nieuwe generatie er een van eigenzinnige individualisten. Wat hen verenigt is een geloof dat het ‘genie’ van de filmmaker (zijn gedrevenheid, visie en perfectionisme) zwaarder weegt dan de wetten en normen van de industrie. Wie bezeten is maakt dromen waar. En wie mee is met de wereld kan die droom ook delen met velen.
Beide generaties worden gedreven door varianten van de naïef-romantische visie op de artiest. Voor de generatie Scorsese primeerde de intrinsieke kracht van de kunstenaar binnen het systeem, voor de generatie Aronofsky overheerst de absolute wil om een film te maken en de bereidheid te lijden voor een persoonlijk of grootschalig (zoals zijn volgende, The Wolverine) project. Er is een parallel met ballet dat volgens Aronofsky passies opwekt die tegelijk destructief en mooi zijn; “om jezelf zoveel pijn op te leggen moet je veel van ballet houden”.
Dat balletfilm Black Swan je als kijker knock out slaat – en de legendarische klassieker The Red Shoes van Powelll en Pressburger evenaart – heeft alles te maken met die verscheurdheid tussen gruwel en schoonheid en met de intensiteit van deze subjectieve trip door een schizofrene creatieve geest. Dit macaber sprookje over een ballerina die evolueert van een verlegen meisje naar een psychotische diva betovert én terroriseert de kijker met nu eens droomachtige en dan weer realistische scènes.
Een pijnlijk dansmelodrama slaat om in een akelige horrorthriller terwijl de lijn tussen realiteit en hallucinatie vervaagt. Aronofsky transformeert het conventionele ‘leven vs. kunst’-conflict en de clichématige protagonisten van het ‘putting on a show’-stramien in een viscerale zoektocht naar extase van een perfectioniste in de ban van verlangen (naar seksualiteit en identiteit). Daar waar bij The Wrestler identificatie koppelde aan een objectieve blik op de louterende kruisgang van worstelaar-op-retour Mickey Rourke, dwingt Black Swan identificatie af met een subjectieve blik door de soms rode oogjes van een fysiek en geestelijk lijdende Natalie Portman.
Zij speelt Nina, een balletdanseres die de hoofdrol in het Zwanenmeer van Tchaikovsky krijgt omdat ze de ideale ‘witte zwaan’ (prinses Odette) is, al twijfelt choreograaf Thomas Leroy of ze ook de ‘zwarte zwaan’ (tovenaarsdochter Odile) aan kan. Tot ze in zijn lip bijt wanneer hij probeert haar te kussen. Thomas moedigt Nina aan om haar seksualiteit te ontdekken en zichzelf te verliezen in de rol. “Ga naar huis en raak jezelf aan” is zijn eerste raad. Gevolgd door “de enige persoon die in je weg staat is jezelf, vergeet haar”. Wat ze heel letterlijk doet. Het levert Nina vuur, waanzin, een staande ovatie en een theatrale apotheose op.
Black Swan opent quasi-documentair met realistische beelden van ballettraining, pijnlijke voeten, beschadigde spitzen en gespleten teennagels. Maar naarmate Nina ontdekt dat discipline en oog voor detail niet volstaan, verandert de filmstijl. Het feit dat Nina chaos en driften omarmt maar tegelijk angst heeft voor wat ze losmaakt wordt vertaald in zenuwachtige beelden opgenomen door een handgehouden camera temidden de actie.
Maar ook in een spel van licht en donker, schaduwen en reflecties, dat in een grijs gesloten universum de donkere zijde van Nina’s onevenwichtige geest benadrukt. Terwijl haar paars-witte slaapkamer symbool staat voor de kinderlijke wereld waarin moeder Erica Nina verstikt. Tijdens metroritten en oefensessies blijft Nina geïsoleerd en eenzaam. Nooit veilig en steeds omringd door dubbelgangers. Of is het door mensen waarop ze de andere kant van haar persoonlijkheid projecteert? Want Aronofsky cast de vrouwenrollen zo dat iedereen op elkaar lijkt, waardoor archetypes in elkaar overlopen.
Er is de mislukte danseres (controlezieke Erica), de sensuele rivale (doublure Lily) en de oudere ster (ex-vedette Beth). Nina wordt achtervolgd door haar eigen reflectie – waardoor Black Swan meer Vertigo dan All About Eve wordt en de spiegelobsessie van The Red Shoes een nieuwe twist geeft – terwijl ze ongekende aspecten van haar persoonlijkheid projecteert op anderen. Ze belandt in een neerwaartse spiraal van paranoïde hallucinaties die gepaard gaan met lichamelijke transformaties, wisselende gezichten en geruilde kleding. We zijn beland in een surrealistisch gruwelsprookje dat de dreiging, verwarring maar ook opwinding die Nina voelt tastbaar maakt.
Nina is een vrouw die worstelt met lichamelijke onvolmaaktheid, angst voor ouderdom en mannelijke verwachtingen. Ze is vooral ook een perfectioniste die zichzelf beschadigt. Mede door haar groeiende waanzin wordt ze de volmaakte ‘black swan’ maar het applaus van het publiek gaat eigenlijk naar een monster. Nina fantaseert zo sterk over seks en agressie dat ze droomt over een moord, zichzelf een fatale messteek toedient en heel gepast tijdens de opvoering sterft.
Net daarvoor transformeert ze al dansend in een zwarte zwaan en bereikt ze zo een vorm van extase. “Ik was perfect” mompelt ze glimlachend terwijl het leven uit haar glijdt. Die perfectie bereikte ze door virtuositeit te koppelen aan bezieling, controle aan chaos. Het is voor haar de prijs (pijn, isolement, dood) waard. Heel haar leven werkte ze immers naar die extatische triomf toe.
Zoals veel artiesten verlangde ze naar de euforische staat van een ‘perfecte vertolking’ die van haar een legende zou maken. De dood is daarbij geen schrikbeeld. Falen, uitgerangeerd worden en nooit grenzen verlegd hebben zijn dat wel. Nina’s uitdovend leven is dan ook een ‘perfect’ einde van dit grimmig melodrama. Het Zwanenmeer werd het verhaal van de film. Nadat balletmuziek en drama crescendo samenvloeien valt het doek.
Niet voor het eerst gebruikt Darren Aronofsky een obsessieve zoektocht naar perfectie, naar het absolute, als narratieve motor. De worstelaar van The Wrestler en de adolescenten van Requiem for a Dream proefden de extase, de studenten van Pi en de wetenschapper van The Fountain zochten respectievelijk de formule die het universum vat en een remedie om een stervende vrouw te redden.
In Black Swan botsen de Amerikaanse Droom (wil om te winnen) en de Amerikaanse Nachtmerrie (angst om te verliezen) terwijl creatieve en destructieve krachten versmelten. Aronofsky plaatst het perfectionistische individu centraal zonder er een slachtoffer’ van te maken. Een gestresseerde en uitgeputte Nina ziet overal dreiging en concurrentie maar zij en haar eigen ambitieis vormen het grootste gevaar.
Aronofsky heeft een liefde-haat relatie met dit Amerikaans Waanbeeld. Opwinding en angst, fascinatie en afkeer liggen ook voor hem dicht bij elkaar. En net zoals choreograaf Thomas zweert hij bij een spektakel dat “echt en visceraal” is. Horror maakt het melodrama zicht- en voelbaar terwijl humor de clichés een meerwaarde geeft.
Daar waar veel would be auteurs een origineel uitgangspunt al te vaak herleiden tot iets traditioneel, doet Aronofsky het omgekeerde. Een vertrouwd gegeven wordt na transformatie uniek. Black Swan is verbijsterend, opwindend, gruwelijk, grandioos, mooi, monsterlijk, absurd, surrealistisch, grappig, aangrijpend en verontrustend. Kortom, straffe cinema. Met een verbluffende Natalie Portman.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in FILMMAGIE, n° 613, maart 2011)
melodrama / reg. Darren Aronofsky / sce. Mark Heyman, Andrés Heinz & John McLaughlin / fot. Matthew Libatique / mon. Andrew Seisblum / muz. Clint Mansell / act. Natalie Portman (Nina Sayers), Vincent Cassel (Thomas Leroy), Mila Kuni (Lily), Barbara Herschey (Erica Sayers), Winona Ryder (Beth MacIntyre), Benbjamin Millepied (David), Ksenia jSolo (Veronica) / pro. Mike Medavoy, Arnold W. Messer, Brian Oliver & Scott Franklin / USA / 2010 / 108′ / dis. Fox