John Fords The Whole Town’s Talking: Donker portret van een verstedelijkte samenleving

mrt 12, 2018   //   by Ivo De Kock   //   drama, film, Ford, regisseur  //  No Comments

THE WHOLE TOWN’S TALKING

In het oeuvre van John Ford is The Whole Town’s Talking een wat vreemde film. Lichtvoetig en toch geladen, direct en toch expressionistisch. En vooral ook: te gewoon ongewoon.

THE WHOLE TOWN’S TALKING

Dat blijkt uit de wat teleurgestelde reacties op de film. In de ogen van Andrew Sarris is het “one of (his) most likable and least likely works“. Anderen hebben het dan weer over een “onpersoonlijke studioproductie” en een “totaal atypische Ford-film”. Voor sommigen is The Whole Town’s Talking eigenlijk een vermomde Frank Capra-productie. Ze verwijzen daarbij naar de gekende elementen: de studio (Columbia), de dialoogschrijver (Robert Riskin), de hoofdactrice (Jean Arthur), de stijl (lichtvoetig) en het genre (de gangsterparodie). Wie echter iets verder kijkt merkt dat de klassieke Capra close-ups ontbreken (enscenering is bij Ford belangrijker dan de mimiek van acteurs), dat Fordiaanse thema’s opduiken en vooral ook dat de moraliserende ernst van Frank Capra ver te zoeken is.

Het verhaal van The Whole Town’s Talking volgt een film noir stramien: een anonieme bediende (Arthur Ferguson Jones) wordt tot ‘heroisch’ gedrag gedwongen door zijn dubbelganger, de gangster ‘Killer’ Mannion (een gedreven E.G. Robinson), en ontdekt zo een ander aspect van zijn persoonlijkheid. De plot zorgt echter ook voor de nodige burleske escapades én een happy end: Mannion wordt uitgeschakeld en Jones verovert het hart van de vrouw waarop hij voordien stiekem verliefd was (Miss ‘Bill’ Clark). Drama is daarbij komedie geworden.

THE WHOLE TOWN’S TALKING

Het thema van The Whole Town’s Talking blijkt al uit de openingsscène: wanneer de steeds stipte Jones zich door een defecte wekker overslaapt, komen er barsten in zijn geregeld ‘normaal’ leven. Zijn ochtendrituelen (groeten van zijn kanarievogel, kat en het portret van collega Clark én het bekijken van het boek dat hij aan het schrijven is) wijzen op een verborgen leven. Terwijl hij door te laat te komen de kantooroverste voor een dilemma plaatst (de man moet Jones opslag geven n de eerste laatkomer – Jones dus – ontslaan) dat zijn anonimiteit opheft.

Wanneer de gelijkenis met Mannion wordt ontdekt, verandert Jones in een publieke figuur. De verwarring die ontstaat is het gevolg van een contrast tussen de private en de publieke sfeer, tussen schijn en realiteit. Jones verliest daarbij zelf de pedalen (tijdens een politieondervraging zegt hij “My name’s not Jones, it’s Mannion, I mean, it’s not Jannion, it’s Mones.“). De verwarring duikt ook op in vervormende spiegels, bedrieglijke krantenkoppen, onbetrouwbare getuigen en falende ordehandhavers.

THE WHOLE TOWN’S TALKING

Niets is wat het lijkt in The Whole Town’s Talking. Vooreerst Jones. Lang lijkt hij een willoos slachtoffer: hij klaagt nooit (over zijn positie op het werk, de behandeling door de politie, de terreur van Mannion), is plichtsbewust (onder alle omstandigheden tracht hij zijn taken te vervullen) en volgt orders (waardoor Mannion hem bijna in de val kan laten lopen). Maar langzamerhand duikt zijn vrije wil op: in dronken toestand kust hij Clark en kent hij zichzelf een vrije middag toe (hij groet zijn collega’s met “So long, slaves“); wanneer hij het plan van Mannion uiteindelijk doorziet en het gevaar (voor zijn geliefde, baas en tante) beseft, neemt hij het initiatief om zijn dubbelganger te laten vermoorden (door de handlangers van Mannion, die hun baas voor Jones aanzien).

Maar ook de schaduwzijde van Jones, Mannion, verandert. Van dader in slachtoffer, van het absolute kwaad in een boosdoener met principes. Het probleem blijkt dan ook elders te liggen: het is het ‘systeem’ (werk, politie, misdaad) dat het individu onderdrukt. John Ford rekent op satirische wijze af met machtshebbers: onefficiënte en arrogante politiemensen (dom als individu en brutaal in groep), publiciteitsgeile zaakvoerders (de baas die plots het bestaan van Jones ontdekt) en autoritaire gevangenisbewakers (die gevangenen reduceren tot identiek geklede ‘nummers’).

THE WHOLE TOWN’S TALKING

Hij voert ook twee rebellen op: Mannion (die zich verzet tegen het establishment maar dezelfde methoden gebruikt) en Clark (die moed n moraliteit verenigt). Miss Clark is een cruciaal personage: zij staat voor zelfvertrouwen (wat blijkt uit de manier waarop ze het kantoor binnenstapt), eigenzinnigheid en onverzettelijkheid. Ze spot met autoriteit en reageert onverschillig wanneer ze ontslagen wordt. Vooral dat laatste was midden jaren dertig (tijdens de depressie !) ongehoord.

Als vrijgevochten vrouw fungeert ze als muze voor Jones: zij stimuleert hem om zich te verzetten tegen de tirannie van het systeem, tegen de sleur van zijn geregeld leven. The Whole Town’s Talking is in volle depressie dan ook een uiterst kritische film en een bijzonder donker portret van een stedelijke samenleving. Een verstrakking van de Productie Code zou het voor John Ford moeilijk maken om deze weg nog verder te bewandelen. Ford koos dan ook in latere films voor de allegorie en de symbolische wijde ruimtes. Voor expressionistische drama’s en westerns.

THE WHOLE TOWN’S TALKING

The Whole Town’s Talking is alleszins geen niemendalletje. John Ford bewees er zijn gevoel voor humor via nevenpersonages die als rode draad doorheen de plot walsen (de getuige die vruchteloos achter de beloning hengelt, het niet bijster intelligente politieduo) en een subtiel spel van schijn en realiteit. Maar hij benadrukte ook het belang van montage (met parallelle scènes tijdens de ondervraging) n de visuele kracht van het beeld (bij de confrontatie tussen de dubbelgangers). Met een komedie die draait rond verwarring. Die licht lijkt en bitter is.

 

IVO DE KOCK

(Artikel verschenen in Film & Televisie)

 

THE WHOLE TOWN’S TALKING: reg. John Ford. sce. Jo Swerling naar een boek van W.R. Burnett. dial. Robert Riskin. fot. Joseph H. August. mon. Viola Lawrence. pro. Lester Cowan voor Columbia. act. Edward G. Robinson (Arthur Ferguson Jones & ‘Killer’ Mannion), Jean Arthur (Miss ‘Bill’ Clark), Wallace Ford (Mr. Healy), Arthur Byron (Mr. Spencer), Arthur Hohl (det. Michael Boyle), Donald Meek (Mr. Hoyt), Paul Harvey (JG. Carpenter), Edwad Brophy (‘Slugs’ Martin), e.a.; U.S.A., 1935, 95 min., z/w. dis. Columbia.

JOHN FORC

Leave a comment