De Stanley Kubrick archieven. Deel 2: Een wereld uit evenwicht
Stanley Kubrick was veeleisend. Voor zijn vrienden en familie, voor zijn medewerkers, voor zijn publiek maar vooral ook voor zichzelf. Hij was niet snel tevreden, wou nooit in herhaling vallen en streefde altijd naar vernieuwing. Zijn perfectionisme maakte van elk project een schijnbaar eindeloze odyssee. Zijn creatieve rusteloosheid zorgde ervoor dat geen twee van zijn films op elkaar leken. En zijn fascinatie voor technische innovaties resulteerde in originaliteit en in een sterke visuele impact, soms ten koste van emoties en karakterisering.
Voor een stuk was dat een spel. Kubrick wist als geen ander de verwachtingen te manipuleren. Door het mysterieuze karakter van zijn persoonlijkheid, schaars zijn oeuvre en een vlot werkende geruchtenmolen werd ’een Kubrick film’ een evenement waar naar werd uitgekeken. Maar de film zèlf was bewust zo geconcipieerd dat de verwachtingspatronen werden doorbroken. Mystificatie werd verbazing, verlangen werd plezier.
Spel was tegelijk ook pure noodzaak. Stanley Kubrick wou zich niet laten opsluiten in een commercieel systeem, een herkenbare stijl, een opgewekte sfeer, een vast genre en een imago. Hij wou evenmin een auteur zijn die films maakt ’over’ oorlog, geweld, intelligentie en seksualiteit. Thema’s die wel bij Kubrick voorkomen, maar die hij weigert met eenduidige verklaringen te verbinden. Kubrick «filmt» wat hij ziet maar laat de zingeving over aan de kijker. Zelf was hij immers té pessimistisch; in zijn ogen was de wereld uit evenwicht en de mens gestoord.
«As mystical as Stanley Kubrick’s work can be,
he’s very grounded in reality».
— Tony Spiridakis
Daarom waren zijn films ook zo verontrustend én felomstreden. Kubrick hield de kijker een weinig vleiende spiegel voor. «Een vals wereldbeeld scheppen is alleen maar zinvol wanneer je entertainment maakt» zei Kubrick aan Michel Ciment, «en daar doe ik niet aan mee. Bij mij is elke filmscène waar of wordt ze het. Ik ben als een privédetective die de waarheid over een samenleving zoekt. Ik heb fiches over alles en iedereen».
Op die fiches staat cynische machtsstrijd (Paths of Glory, Barry Lyndon), de hypocrisie van seksueel getormenteerde mensen (Lolita), extreem geweld en de programmering van mensen (A Clockwork Orange, Full Metal Jacket), controleverlies (The Killing, 2001: A Space Odyssey) en waanzin in gezin en samenleving (The Shining, Dr. Strangelove). Eén constante: de mens vernietigt altijd zijn eigen creaties. Of wordt er zelf door verslonden.
Kubrick is behalve een «miniaturist» (zie deel 1) ook een «laborant». Iemand die observeert en experimenteert. Die het filmverhaal als een proefopstelling ziet waarmee hij de wereld analyseert. En die zijn middelen constant aanpast en verfijnt. Kubrick viel daarbij tussen wal en schip; zijn films waren noch puur entertainment (daarvoor waren ze te scherp en te donker), noch kritische traktaten (daarvoor ontbreekt een eenduidige boodschap).
«Violence itself isn’t necessarily abhorrent. From his own point of view, Alex (in A Clockwork Orange) is having a wonderful time, and I wanted his life to appear to us as it did to him, not restricted by the conventional pieties. You can’t compare what Alex is doing to any kind of day-to-day reality. Watching a movie is like having a daydream. You can safely explore areas that are closed off to you in your daily life. There are dreams in which you do terrible things your conscious mind prevents you from doing».
— Stanley Kubrick
Dat resulteerde in controverse (over de positie van Kubrick en de functie van zijn films) en in kritiek (op de quasi afwezigheid van vrouwen en emoties in zijn werk). Een misverstand dat voortkomt uit het feit dat Kubrick de (afstandelijke, objectieve) positie van een wetenschapper inneemt en zijn films een onpersoonlijke, mannelijke wereld uit evenwicht analyseren. In het labo van Kubrick botsen individu en samenleving, drift en intellect, taal en beschaving. En worden de grenzen van normaliteit en waanzin afgetast.
Wat Stanley Kubrick bezighoudt is het portretteren van de donkere zijde van de menselijke natuur, van de beschaving en van de samenleving zonder het aanreiken van concrete oplossingen. In zijn pessimistische visie schuilt in elke mens een psychopaat die gewelddadig kan exploderen en verbergt elke samenleving nauwelijks een streven naar agressieve conditionering van haar leden.
Aanvankelijk gebruikte Kubrick het psychopatisch personage op een conventionele manier: als nevenpersonage én manifeste slechterik. In Killer’s Kiss worden de hoofdpersonages door een gestoorde nachtclubeigenaar belaagd en in The Killing is Val bepaald onevenwichtig. Met Paths of Glory komt psychopatisch gedrag op de voorgrond. Zowel generaal Mireau als generaal Broulard ervaren geen schuldgevoelens, hebben heel eigen opvattingen over gerechtigheid en bezitten totaal geen empathie. Mireau kan zich niet in zijn soldaten inleven, brengt hen zonder problemen om het leven en wil anderen voor zijn falen laten opdraaien. Broulard is even immoreel; regels primeren op mensen, hij gebruikt de protesterende Dax om een zondebok te vinden en doet emoties af als sentimentalisme.
«A Clockwork Orange is my current favorite. I was very predisposed against the film. After seeing it, I realized it is the only movie about what the modern world really means».
— Luis Buñuel
Het hoofdpersonage van Paths of Glory is een progressieve militair, maar Dax blijkt een impotente figuur die niet voor een happy end kan zorgen; de onschuldige ter dood veroordeelden worden wel degelijk geëxecuteerd. Met opmerkelijke camerabewegingen langs en door de loopgraven maakt Kubrick het gevaar tastbaar én illustreert hij hoe individuën tot de anonimiteit worden gereduceerd. De wereld die Kubrick als pessimistische moralist schetst is donker én uit evenwicht. Het kwaad treedt in al zijn complexiteit op de voorgrond en het verhaal loopt steevast slecht af.
In The Killing bezegelen de gangsters met hun destructieve driften hun eigen lot. In Spartacus eindigt de slavenleider, als een Christusfiguur, aan het kruis; hij introduceert geen wijziging maar wel twijfel in een corrupte en autodestructieve samenleving. In A Clockwork Orange wordt Alex na een behandeling anders, maar even slecht. In Lolita en Full Metal Jacket verscheuren mensen elkaar in een poging te overleven. In Dr. Strangelove en The Shining is er geen deus ex machina die de vernietigingsmachines (zowel de bom als de psychopaat zijn een incarnatie van de waanzin) in extremis stopt.
In 2001: A Space Odyssey wordt de computer HAL gek door een tegenstrijdige programmatie (het intellectueel tekort schieten van de mens) en kan de mens zichzelf niet redden; buitenaardse intelligentie zorgt voor de noodzakelijke overgang naar een volgend stadium. En in Barry Lyndon wordt slechts de façade van de maatschappij door rituelen en conventies recht gehouden; in essentie is de samenleving decadent en immoreel.
Bij Stanley Kubrick gaat het niet om het ’goede’ dat het onderspit moet delven voor het ’kwade’. In zijn visie is de wereld verdorven en de mens geenszins onschuldig. Het individu is immers géén willoos slachtoffer, maar wél een medeplichtige, gedreven door zijn libido én zijn overlevingsdrift. Illustratief is hoe de picareske held van Barry Lyndon bij Kubrick iemand wordt die zichzelf spiegelt aan de maatschappij i.p.v. die samenleving een spiegel voor te houden. Barry past zich aan door leugens, bedrog en manipulatie en verwerft een maatschappelijke positie door een liefdeloos huwelijk én door omkoping. De vervalsing verbergt echter nauwelijks het primaire en verwerpelijke karakter van dat personage. Terwijl de complexiteit ervoor zorgt dat het geen eenduidige ’boosdoener’ wordt.
Het pessimisme van Kubrick is dan ook geen zwart/wit (doem)denken. Zijn films zijn wel donker, maar nooit paranoïde zoals die van John Frankenheimer (The Mancurian Candidate) of Alan J. Pakula (The Parallax View). En Kubrick is nooit hypocriet in zijn houding tegenover geweld (agressie, repressie, moord, terechtstelling). Hij gaat niet over tot het promoten van zgn. ’positief’ geweld (er is in zijn wereld immers geen orde te redden en de mens vernietigt vooral zichzelf) en beschermt zich niet door het negeren van het fascinerende van geweld.
In de ogen van Kubrick is de mens «de meest berouwloze moordenaar op de planeet. Onze interesse voor geweld weerspiegelt gedeeltelijk het feit dat we, in ons onderbewustzijn, weinig verschillen van onze primitieve voorouders».
Film is voor Stanley Kubrick een dagdroom met een traject dat door een parallelle, ’geheime’ wereld loopt: de wereld van het onderbewustzijn, het verbodene, het immorele. Een wereld waarin middelpuntvliedende krachten overheersen en abnormaal gedrag als een katalysator fungeert. Kubricks meest extreme film over een gestoord individu in een wereld uit evenwicht, is ongetwijfeld het fel bekritiseerde A Clockwork Orange.
Alex (Malcolm McDowell), «een jongeman wiens principes bestaan uit verkrachten, ultra-geweld en Beethoven» (volgens de promotie) is een psychopaat. Hij kent geen morele scrupules of gewetenswroeging. Hij is een narcist en een sadist, een leugenaar en een bedrieger, een machtswellusteling en een fantast. Samen met zijn bendeleden leeft hij in een nachtwereld waar het toeval bepaalt wie (rivaliserende bendes, dronkaards, intellectuelen) de slachtoffers worden van diefstal, geweld en verkrachting.
Het leidt geen twijfel dat de wandelende bom Alex een pure psychopaat is. Toch maakt Kubrick het personage aantrekkelijk (Alex is grappig, slim, knap en zelfzeker), toont hij de kijker de avonturen van Alex door diens ogen (Alex fungeert als verteller) en legt hij een link tussen geweld en artistieke expressie (vooral in de theatraal geënsceneerde inval bij het intellectuele koppel).
Het leverde Kubrick de beschuldiging op dat de film een verheerlijking van geweld was. En het verbijsterde Kubrick-fans die de meester, vooral na Paths of Glory en Spartacus, als een pacifist zagen. Misvattingen die verbonden zijn met een foute inschatting van het enigma Kubrick. Stanley Kubrick is géén (ver)oordelende moralist of blinde propagandist. Hij is gefascineerd door geweld, oorlog en macht (en figuren zoals een Napoleon, voor hem een geknipt filmpersonage) omdat het expressies van de (verborgen) menselijke natuur zijn.
In A Clockwork Orange kiest Kubrick bewust voor een subjectieve en betrokken benadering: we kijken in de geest en via de ogen van een psychopatische persoonlijkheid. «Ik ben geïnteresseerd in de brutale en gewelddadige natuur van de mens omdat het een waar beeld van hem schetst», zei Kubrick daarover. «Pogingen om een sociale orde te creëren op basis van een fout beeld van de menselijke natuur, zijn gedoemd om te mislukken. Het idee dat sociale ristricties slecht zijn, is gebaseerd op een utopische en onrealistische visie op de mens».
Stanley Kubrick is een pessimistische moralist die er van uit gaat dat de menselijke natuur hoofdzakelijk brutaal is én grotendeels vastligt. Dat determinisme koppelt hij aan een cynische visie op een maatschappij die niet in staat is de menselijke driften te kanaliseren (overheid en technologie verhelpen de problemen niet, maar verergeren ze).
A Clockwork Orange is in dat opzicht een scharnierfilm in het oeuvre van Kubrick, omdat zowel het tegendraadse karakter van Kubrick als het artistieke funderen van zijn imago er overduidelijk werden. Op een ogenblik dat structuralisme én romantisch idealisme het denken domineerden, roeide Kubrick eigenzinnig tegen de stroom op. Bij hem wordt het verontrustende niét ongevaarlijk gemaakt via zwart/wit oordelen of louterende happy ends.
Alex wordt in A Clockwork Orange uiteindelijk gedeprogrammeerd via de ’Ludovico-techniek’ (aversie van geweld opwekken door het toedienen van een overdosis stimuli) maar de conditionering wèrkt niet. Uit de seksuele en machtsfantasieën van Alex blijkt dat hij nog altijd een psychopaat is. En zijn nieuwe positie legitimeert eigenlijk zijn psychopatisch gedrag.
Stanley Kubrick bleef in alle films die volgden op A Clockwork Orange gefascineerd door de donkere zijde van de menselijke natuur, het onvermogen van de cultuur om invloed uit te oefenen op het kwaad én de negatieve invloed van de samenleving op individueel gedrag.
In wat uiteindelijk zijn voorlaatste film blijkt te zijn geweest, Full Metal Jacket, toont Kubrick hoe een instelling (het leger) psychopatische oorlogsmachines maakt van individuen (rekruten). In het eerste deel van de film zien we hoe de opleiding een ontmenselijkingsprogramma is: individualiteit, inlevingsvermogen, moraliteit, mannelijkheid en persoonlijkheid worden systematisch afgebroken. De soldaten worden herleid tot hun primaire driften: agressie, dominantie, haat, overleving, animale seksualiteit. In het tweede deel komen de psychopatische killers terecht in een (oorlogs)realiteit die even waanzinnig en absurd is als hun geestelijke toestand (Kubrick kon dan ook perfect de locatie creëren).
Waarbij ze in een chaotische strijd definitief de controle over hun emoties (na reeds moraliteit te zijn kwijtgespeeld) verliezen. Gevoelens die ze via film (’interviews’ live opgenomen door een televisieploeg) trachten te reanimeren. Dat laatste herinnert aan een andere ’creatieve’ psychopaat, de losgeslagen schrijver Jack Torrance (Jack Nicholson) in The Shining. Het isolement van Torrance (in een verlaten en door sneeuw afgesloten hotel én een falend gezinsleven) is de eenzaamheid van de kunstenaar. De psychopaat is hier de regisseur.
«Filmmaken is zich isoleren», zei Kubrick, «blind worden voor wat zich dicht bij jou afspeelt. Het slorpt je volledig op en laat je niet ontsnappen. Op een gegeven ogenblik ga je je afvragen of je niet gek wordt, of je niet door onzichtbare krachten wordt gedreven. Een film maken is jezelf beschikbaar maken. Daarom sluit ik me op, isoleer ik me van de buitenwereld. Door je af te schermen van wat je omringt, glijd je weg van de realiteit en kom je terecht bij ondefinieerbare dingen zoals creativiteit. In die zin ben ik verwant met Jack in The Shining». Miniaturist en laborant Stanley Kubrick gold in de algemene opinie als abnormaal. In Kubricks ogen was dat een compliment. En zijn lot.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in Film en Televisie, n° 493, juli 1999)
«Stanley is very monastic. He’s a great beard scratcher. He thinks, he rubs his beard. He expresses himself quietly. He’s not a yeller. I found working with him terrific. I can’t say he’s reasonable. I can only say that he’s obsessive in the best sense of the word – because reasonableness doesn’t make anything good. There has to be a certain unreasonableness in any serious creative work and he is that way».
— Saul Bass