Robert Rodriguez maakte met Once upon a Time in Mexico een moderne «south-of-the-border» western, een hommage aan het «professional Western» subgenre én aan de spaghettiwestern. In alle geval westerns waarin Mexico fungeert als locatie, Amerikaanse outsiders in een revolutionaire chaos belanden en rationele professionals evolueren van koele avonturiers tot emotionele revolverhelden.
Het sluitstuk van Sergio Leone’s dollartrilogie, The Good, the Bad and the Ugly (MGM, Film: **** / Extra’s: ****) werd heruitgebracht op dvd in gerestaureerde versie en als rijkelijk van bonusmateriaal voorziene 2-disc Special Edition. Dankzij een door MGM in 2002 gestarte reconstructie krijgen we ook een film te zien die de originele lengte benadert: 171′ is nog niet de 1 77′ van de Italiaanse première maar doet toch beter dan de 161′ van de Amerikaanse release die jarenlang als standaard gold. Dat deze spaghettiwestern uit 1966 wordt behandeld als een te koesteren klassieker zegt veel over de huidige status van Sergio Leone en over de commerciële waarde van zijn films. Het was ooit anders.
De Amerikaanse western is vaak het verhaal van ‘Mannen in het Wilde Westen’ en ensceneert een botsing tussen beschaving en wildernis die de link tussen geweld en de mannelijkheidscultus blootlegt.
In zijn rooftocht door de wondere wereld van de B-filmcultuur kwam Quentin Tarantino met ‘Django Unchained’ uit bij de spaghettiwestern, een begin jaren 60 in Europa ontstaan genre dat aanvankelijk omwille van de ongelijke kwaliteit werd uitgespuwd. Maar vooral de drie Sergio’s – Leone, Corbucci en Sollima – maakten naam en gaven de Amerikaanse western een nieuwe impuls. Voor Christopher Frayling, auteur van ‘Spaghetti Westerns’, ging het om “een gouden tijdperk voor de Italiaanse cinema”, Tarantino ziet “het begin van het moderne filmmaken”.
Met gestileerde en in de geschiedenis van zijn land gedrenkte drama’s zoals Tony Manero, Post Mortem, No en El Club verwierf de Chileense cineast Pablo Larrain al een stevige arthouse reputatie maar in 2016 brak hij door met twee biopics die geen biopics waren. Twee sterk van elkaar verschillende films die twee nationale iconen portretteerden. De Amerikaanse presidentsvrouw Jacqueline Kennedy in Jackie en de Chileense communistische dichter Pablo Neruda in Neruda.
In Cinema Paradiso is het altijd feest. Het nimmer eindigende debat over de crisis van de onafhankelijke cinema in het algemeen en auteurcinema in het bijzonder wordt ook de laatste maanden weer vurig gevoerd. Maar is die malaise niet eigen aan kunstenaars die kinderlijke verwondering koesteren en gedreven worden door gezond wantrouwen? En is de ondergrens die bepaalt wanneer kunst een hobby wordt geen verzinsel van vaklui die conformisme verwarren met creativiteit?
De Israëlische scenarist-regisseur Eran Kolirin (° 1973) verwierf in 2007, met dank aan het filmfestival van Cannes, internationale roem met zijn langspeelfilmdebuut, de muzikale dramatische komedie The Band’s Visit (Bikur Ha-Tizmoret). Zijn tweede, het drama The Exchange (Hahithalfut), maakte minder indruk en haalde in België zelfs de zalen niet. Gelukkig slaagde Kolirin erin om, opnieuw dankzij Cannes, een succesvolle comeback te maken met het existentiële drama Beyond the Mountains and Hills (Me’ever Laharim Vehagvaot).
Een zondvloed Amerikaanse en Britse Irakfilms overspoelde in 07 de zalen in de VS. Veelal lege zalen. Wat de vraag oproept of cinema wel een oorlog in beeld kàn brengen terwijl het conflict nog woedt.
“De gekte van die tijd sprak me aan” zegt Der Baader Meinhof Komplex-regisseur Uli Edel. “Het interesseerde me om een personage tot leven te brengen dat deel uitmaakt van ons collectief onderbewustzijn, dat doet dromen door zijn erecode” stelt Mesrine-cineast Jean-François Richet. Filmmakers krijgen niet genoeg van cinema over de lotgevallen van terreurgroep RAF en gangster Jacques Mesrine tijdens de jaren 70, de ‘loden tijd’ in Europa. Doodsdrift vormt de rode draad door romantische actiespektakels waar reflectie passeert via amusement. Heel anders dan het ‘tegenbeeld’ dat tijdgenoten zoals Fassbinder voor ogen hadden.
“Wanneer je filmkijkers de waarheid wil vertellen, wees dan grappig of ze verscheuren je” benadrukte Billy Wilder. Met zedenkomedies zoals Some Like It Hot en The Apartment nam de Amerikaanse regisseur in de jaren ’50-’60 op komische wijze maatschappelijke codes op de korrel. Maar ook cineasten die geen komediespecialisten zijn doen vaak een beroep op humor om tegen het heersende wereldbeeld aan te schoppen. Lachen is immers een vorm van verzet terwijl humor de samenleving weerspiegelt.