Kim Ki-duk, de Zuid-Koreaanse cineast met het bewogen leven en het omstreden donker romantische filmoeuvre, liet niemand onbewogen. Hij was een manisch depressief filmmaker, een man van hoogtes en laagtes, maar vooral ook een visueel dichter en meester-taboebreker die peilde naar het raakvlak van gewelddadigheid en menselijkheid. Covid-19 velde deze rasfilmer maar The Isle, Bad Guy, Bin-Jip, Samaritan Girl, Spring, Summer, Fall, Winter…And Spring, Pieta en Arirang leven verder in ons filmgeheugen.
aug 28, 2020 // by Ivo De Kock // actueel, Belgische cinema, necrologie, nieuws, portret // Reacties uitgeschakeld voor Robbe De Hert (1942-2020), rebelse peetvader van de Vlaamse film
In Nederland was de pas overleden 77-jarige Robbe De Hert haast enkel bekend omdat hij werkte met Willeke van Ammelrooy en Sylvia Kristel voor zijn Elsschot-adaptatie Lijmen/Het been én het feit dat zijn interviews smeekten om ondertiteling. Dat is best jammer. Want met de Antwerpse filmmaker van Britse afkomst verdwijnt niet enkel de peetvader van de Vlaamse film maar ook iemand die op een rebelse geest koppelde aan passie voor film. Een geëngageerde filmgek die tekende voor tegendraadse cinema zonder zichzelf op de borst te kloppen. “We hielden ons bezig met film, niet met de revolutie.”
77 is hij geworden. 7 eigenlijk altijd gebleven. Enfant terrible, beeldenstormer, trotskist, koppigaard, dwarsligger, wegbereider van de Vlaamse cinema en filmgek pur sang Robbe De Hert. Bij zijn dood fel bejubeld maar tijdens zijn leven vaak uitgespuwd en uitgelachen. Ondanks documentaires als Dood van een sandwichman en Le Filet Américain en speelfilms als De Witte van Sichem en Lijmen/Het been. Het door De Hert mee gecultiveerde imago van chaoot gebeten door de filmmicrobe speelde hem parten tijdens zijn filmcarrière. Maar het camoufleerde ook het feit dat ‘de Robbe’ echt wel iets te zeggen had. Iets intelligent, iets kritisch. Al leek het niet altijd even samenhangend. Maar ook dat typeerde deze linkse ambetanterik. Die met humor zichzelf relativeerde: “We hielden ons bezig met film, niet met de revolutie.”
“Ik ben heel erg tegen labels” benadrukte Joel Schumacher maar bij de dood van de Amerikaanse regisseur van The Lost Boys, Falling Down en Phone Booth regende het labels. “De eerste openlijke homoseksuele cineast van zijn generatie.” “Hollywood showman.” “Specialist van slechte hitfilms.” “Ontdekker van acteertalent.” “Kitsch meester.” De ondertoon bij dit alles: Schumacher was geen al te best filmmaker. Dat was een gevolg van zijn Batman & Robin fiasco. Jammer, want wanneer Schumacher één label verdient dan is dat “onderschat outsider.”
“There were giants in the industry. Now it is an era of midgets and conglomerates” zei Otto Preminger (1906-1986) aan het einde van zijn carrière. Zelf was hij een reus, een genie zoals de Franse en Amerikaanse aanhangers van de auteurtheorie benadrukten. Zijn films (The Man With the Golden Arm en Exodus o.m.) zagen we als tiener op televisie en later in het Brusselse filmmuseum. Zijn overlijden in 1986 – net voor hij zijn Julius en Ethel Rosenberg film Open Question kon opstarten waar we naar uitkeken – leidde tot eerste artikelen over de Oostenrijks-Amerikaanse cineast. Een essay in het Belgische De Nieuwe Filmgids, een necrologie in het Nederlandse Skoop. Twee filmtijdschriften die ondertussen verdwenen zijn. De uitgebreide auteurstudie in het met het Antwerpse Filmhuis verbonden Filmgids ontsluiten we hierbij.
“In Hollywood is iedereen een expert,” zei de Amerikaanse filmmaker John Frankenheimer, “een expert in montage alleszins. Ze kunnen niet regisseren, niet schrijven, niet acteren maar ze denken wel allemaal dat ze kunnen monteren.” Films maken was voor de regisseur van The Manchurian Candidate, French Connection II en Ronin een constante strijd om controle en zelfstandigheid. Een gevecht ook om “er voor te zorgen dat de regisseur de belangrijkste factor in het creatieproces blijft.”
De Amerikaanse scenarist, regisseur en romanschrijver Richard Brooks (1912-1992) – een generatiegenoot van gereputeerde filmmakers zoals Don Siegel, Elia Kazan, Nicholas Ray en Sam Fuller – was net als zij adolescent tijdens de Grote Depressie.
Met Richard Brooks (1912-1992) verdween één van de laatste vertegenwoordigers van de generatie scenarist-regisseurs die tijdens Hollywoods glorieperiode de status van hun voorgangers John Ford, Raoul Walsh, Howard Hawks verzilverden. We hadden het voorrecht hem de regisseur van Blackboard Jungle, Cat on a hot tin roof, Elmer Gantry en Looking for Mr. Goodbar te ontmoeten tijdens het Filmfestival van Deauville in 1986, toen hij ondanks een moeilijke productie (Fever Pitch) nog droomde van nieuwe projecten die er uiteindelijk nooit zouden komen.
“Alles is toevallig gebeurd,” bleef Ivan Passer herhalen, “ik wou eigenlijk geen regisseur worden.” De bescheiden filmmaker speelde samen met zijn vriend Milos Forman een toonaangevende rol bij de Tsjechische Nouvelle Vague en tekende met Cutter’s Way voor een Amerikaans absoluut meesterwerk maar werd nooit een veelfimer. Door de omstandigheden.
Met een oeuvre van meer dan veertig films was Mauro Bolognini een markante Italiaanse filmmaker van de jaren 50 tot de jaren 80. Vaak denigrerend omschreven als een matige leerling van Pasolini en een Visconti-du-pauvre is deze stilist en meester van de literaire adaptatie aan een herontdekking toe. Enkele Franse dvd verdelers zorgen daarvoor.