Robbe De Hert (1942-2020), rebel with a cause
77 is hij geworden. 7 eigenlijk altijd gebleven. Enfant terrible, beeldenstormer, trotskist, koppigaard, dwarsligger, wegbereider van de Vlaamse cinema en filmgek pur sang Robbe De Hert. Bij zijn dood fel bejubeld maar tijdens zijn leven vaak uitgespuwd en uitgelachen. Ondanks documentaires als Dood van een sandwichman en Le Filet Américain en speelfilms als De Witte van Sichem en Lijmen/Het been. Het door De Hert mee gecultiveerde imago van chaoot gebeten door de filmmicrobe speelde hem parten tijdens zijn filmcarrière. Maar het camoufleerde ook het feit dat ‘de Robbe’ echt wel iets te zeggen had. Iets intelligent, iets kritisch. Al leek het niet altijd even samenhangend. Maar ook dat typeerde deze linkse ambetanterik. Die met humor zichzelf relativeerde: “We hielden ons bezig met film, niet met de revolutie.”
“I hope you die!” (Martin Pawley). “That’ll be the day.” (Ethan Edwards). De dialoog tussen Jeffrey Hunter en John Wayne in The Searchers is legendarisch. En voor mij eeuwig verbonden met de bulderlach van Robbe De Hert (1942-2020), de arme maar propere (AMP in zijn filmgenerieken) filmmaker-met-handdoek tijdens een reprise, vele jaren geleden, van John Fords western in de Antwerpse Cinema Cartoon’s. Die buitensporige, ongeremde lach typeerde de man die voor vriend en vijand ‘de Robbe’ bleef. Zich ‘gedragen’, zich ‘inhouden’, was niets voor hem. Zich laten gaan, genieten met volle teugen; dat was Robbe wèl. Iemand voor wie plezier onlosmakelijk verbonden was met film, de cinema en Antwaarpe.
Maar zoals op het witte scherm de scheidingslijn tussen passie en pijn vaak dun is, lagen in het leven van de Vlaamse filmmaker enthousiasme en woede heel dikwijls dicht bij elkaar. Zelfs toen de filmwereld hem in het nieuwe decennium enkel nog castte als kolderiek mediafiguur en zijn eigen lichaam hem langzaam in de steek liet, bleef Robbe De Hert scheldtirades afwisselen met lofzangen en straffe, grappige verhalen vertellen. Met aanstekelijke geestdrift. En gevoel voor humor. A teller of tall tales. Maar ook, en dat wordt wel eens vergeten, a rebel with a cause.
Sociaal hart, scherpe blik
Tussen 1963 en 2018 draaide de in het Engelse Farnborough op 20 september 1942 geboren filmmaker zo’n 40-tal korte en lange films, documentaires en speelfilms. Het leverde een heterogeen oeuvre op. Chaotisch zoals het enfant terrible zelf, ongelijk van kwaliteit maar vaak verontrustend, soms revolutionair en steevast markant. Het cliché wil dat met De Hert een stukje Vlaamse filmgeschiedenis sterft, maar met hem verdwijnt vooral een koppige einzelgänger die dromen bleef najagen maar tegelijk ook met zijn charisma en enthousiasme als geen ander (een groep) mensen kon inspireren.
Het is geen toeval dat een groep medestanders bleef duwen (via crowdfunding, lobbying en persaandacht) aan de afwerking van een langgekoesterd project, de documentaire Hollywood aan de Schelde (2018), aangevuld met het hommage-boek ‘Robbes Hollywood aan de Schelde’ (Pandora, 2018). Tegenstanders ontwaarden “feestvierende knoeiers” en “de Fugitive-sekte” (om die andere Antwerpse dwarsligger Eric Kloeck te citeren) daar waar anderen een gedeelde passie, tonnen geestdrift en een warm man zagen. Iemand die ook heel veel gaf en steeds een sterke indruk naliet. Niet enkel met zijn ‘schat’ stopwoord en met “maanen haanddoek.”
Robbe De Hert zelf flirtte met een romantisch artistiek imago. Terugblikkend vond hij dat “te veel artiest en te weinig boekhouder” was geweest. Maar tegelijk brak hij dat beeld ook af. “Wij waren met cinema bezig, niet met de revolutie” relativeerde hij toen zijn engagement tijdens de woelige sixties ter sprake kwam. Film was echter net als rock ‘n’ roll voor volksjongen De Hert steevast verbonden met rebellie, met de strijd tegen onrecht. Zoals bleek in Blueberry Hill (1989), waar Robin (De Herts alter ego vertolkt door Michael Pas) doet denken aan het James Dean personage van Rebel without a cause maar dan met een extra portie woede (tegen de terreur van de ‘cactus’). Alleen bleef dat sociaal hart vaak buiten beeld doordat De Hert branie en bescheidenheid afwisselde en zo de aandacht afleidde.
Op jonge leeftijd gebeten door de filmmicrobe – hij verslond alles, bij voorkeur Amerikaanse cinema – rolde hij aanvankelijk van de ene job naar de andere. Met het geld dat hij van de bazin van een Antwerps expeditiebedrijf kreeg kocht hij zijn eerste camera en na enkele lessen van Ivo Michiels draaide Robbe de kortfilm Twee keer twee ogen (1963), een staaltje visuele cinema dat hem de reputatie van natuurtalent opleverde. Maar cineast werd hij pas met een sociale documentaire, het grappige en hartverscheurende S.O.S. Fonske (1968). Zowel de man die opdraait voor het faillissement van zijn verzekeraar en de deurwaarder die komt voor zijn schamele huisraad blijven op het netvlies gebrand. De Hert werkte toen als cameraman voor de BRT maar stelde vast dat dit soort informatie niet gebracht werd door de openbare zender terwijl ook de filmindustrie ontbrak in Vlaanderen waar dergelijke verhalen verteld kon worden. Samen met enkele kompanen richtte De Hert Fugitive Cinema op om die leegte op te vullen. Met enige zelfspot en -relativering werd geknipoogd naar een Hollywood aan de Schelde. ’t Stad als filmmekka, al de rest was parking.
Filmen vanuit de straat
Haast even belangrijk was De Herts keuze om “vanuit de straat”, en niet vanuit officiële (media)kanalen, te filmen. Zo kwamen o.m. De bom (1969) en Dood van een sandwichman (1971) tot stand. Gedrenkt in de geest van mei ’68. Al fileert hij in zijn autobiografie ‘Drinkend Hert bij zonsondergang’ (1983) de impact van de revolte op cultuur genadeloos en zette hij zich af tegen de ‘droevige theoretici’ die opkwamen voor wat hij saaie cultuur vond. De Hert was toen in uiterst-linkse, trotskistische middens verzeild geraakt maar dat weet hij aan ‘ons Ida’, refererend naar zijn toenmalige (feministische) vriendin Ida Dequeecker. Een beetje kort door de bocht want de filmmaker deelde de sociale bewogenheid van de Free Cinema (angry young men Karel Reisz, Lindsay Anderson en Tony Richardson vormden een inspiratiebron) uit zijn geboorteland Groot-Brittannië. Zijn engagement was authentiek.
De oprichting van het Fugitive Cinema collectief (met o.m. Guido Henderickx, Patrick Le Bon, Louis Célis, Paul De Vree en broer Jos De Hert) in 1966 weerspiegelde de heersende geest van contestatie en De Herts verlangen om Vlaamse film een sociale dimensie te geven. Maar aan droge ernst en saaie pamfletten had vooral Robbe een broertje dood, protest ging voor hem altijd samen met humor. In de uitdagende, satirische kortfilm A funny thing happened on my way to Golgotha (1967) wordt zo de kruisgang verstrengeld met door James Bond-muziek gedragen 20ste eeuwse documentaire beelden. Zijn eerste langspeelfilm, Camera Sutra (of de bleekgezichten) (1973), combineert documentaire en fictie, kritische studie en zelfportret. Na een eerste deel dat de Belgische economische en politieke situatie schetst volgt een hilarisch verhaal van jonge revolutionairen die rebelleren tegen ‘het systeem’. Met Robbe en Ida in glansrollen. En erg symbolische beelden in een kleutertuin die de film openen en sluiten: uit machteloze woede begint een kind te stampen en blokjes weg te gooien. Dat verlangen stout te zijn en tegen schenen te trappen typeerde De Hert. Steevast moest gezag het ontgelden bij hem.
Van pamflet naar fictie
Na Camera Sutra volgen nog geëngageerde pamfletten. Dokstaking ’73 (1975), De scholierenbeweging (1975), Gejaagd door de winst (1977). Plus een korte propaganda documentaire: Ral (1978). Toen het filmtijdschrift Film & Televisie hem vroeg waarom hij zo bleef doordrammen over politiek was het antwoord duidelijk: “In onze maatschappij heeft alles met politiek te maken, daar KUN je toch niet over zwijgen. (…) Je kan toch zomaar niet niks zitten doen terwijl ze één grote knoeiboel aan het maken zijn van de wereld waarin wij leven. Je moet toch iets zeggen, iets doen, zelfs al weet je dat er niks verandert. Weet je, de onmacht, de wanhoop en de mislukking uit Twee keer, twee ogen vind je eigenlijk, op een ander niveau uitgewerkt, helemaal terug in Camera Sutra.”
Idem voor wat De Hert zijn “tegen beter weten in gemaakte rampenfilm” Le Filet Américain (1973-1978-1981) noemt. Een collage documentaire waar de bijtende kritiek van marxistische econoom Ernest Mandel op het kapitalistische systeem een rode draad vormt door de andermaal ‘vanuit de straat’ gefilmde sociale conflicten (Ford Genk, havenstaking, protest tegen defensieplannen van Van den Boeynants). De Hert bleef sleutelen aan deze documentaire. Zelfs toen hij al ruimer vertoond werd dan de eigen Antwerpse filmburcht King Kong.
We herinneren ons hoe professor Mandel na een vertoning aan de Vrije Universiteit Brussel tijdens zijn college sprak van “een film gemaakt vanuit het hart.” Wat Mandel, die ruim tijd had genomen voor Le Filet Américain, aansprak was Robbes motivatie voor de doc: “Vergis u niet: als weeskinderen van Marx en Coca Cola, houden we van het Westen, Billy Wilder en Beaubourg, zijn droomfabrieken. Maar zolang deze dromen betaald worden met de onderdrukking van mensen, moet ge ons niet vragen waarom we die vervelende linkse films verkiezen boven westerns en andere liefdesdrama’s, die we al jaren willen draaien.”
Met Le Filet Américain had De Hert een van de zeldzame linkse politieke films in Vlaanderen gemaakt en de verbazing was dan ook groot toen hij in het ‘Wonderjaar van de Vlaamse Film’ 1980 (een scharnierjaar dat de basis legde voor het veel recentere succes van de Vlaamse cinema) De Witte van Sichem draaide. Maar naast visuele en emotionele kracht bezit deze fictiefilm ook een sociale dimensie. Er is oog voor de economische en politiek context, voor de rol van kerk, burgerij en rijkswacht. De Witte van Sichem werkt omdat het conflict tussen het hoofdpersonage (de energieke jonge wittekop vertolkt door Eric Clerckx) en zijn omgeving (rigide sociaal systeem), tussen rebellie en repressie, het door de ogen van een kind vertelde verhaal voortstuwt. Je merkt dat de cineast zich verwant voelt met de jonge verbeeldingsrijke rebel die verdrukt wordt. Een uitspraak van de broer van de ‘Witte’ trekt de zaken open: “Socialisten, daar hedde altijd last mee, die zijn nooit content.”
Koppig en kritisch
In de filmwereld vervingen sommigen ‘socialisten’ door ‘De Hert’ want snel ontwikkelde hij het imago van ‘stijfkop’, ‘koppige zeur’ en ‘moeilijke jongen’. Robbe botste met filmcommissies en producenten. Zo zag hij zijn poging zijn Willem Elsschot adaptatie Lijmen/Het been (2000) het verhaal open te trekken door het in een historische context te plaatsen gefnuikt worden door een producent. De brave man liet zowel het geluid van klakkende hielen van een nationaal-socialist die een pak past als politieke pamfletten verdwijnen. Daardoor bleef enkel de eindgeneriek over om de link te leggen tussen het kapitalisme dat Elsschot ironisch aan de kaak stelde en het fascisme dat er uit voortvloeit.
Wat niet belet dat Lijmen/Het been naast De Witte van Sichem het tweede meesterwerk van De Hert is. Een ietwat tragisch oplichtersdrama over de praktijken en schuldgevoelens van twee handelaars in gebakken lucht. Laarmans (Koen De Bouw) en Boorman (Mike Verdrengh) gebruiken het ‘Algemeen Wereldtijdschrift’ om mensen te misleiden en te manipuleren. Ze laten hun slachtoffers dromen maar verkopen eigenlijk enkel bedrukt papier. Pas wanneer Boorman dat papier “veel te duur” wil terugkopen van Mevrouw Lauwereyssen (Willeke van Ammelrooy) wordt hij in de ogen van de maatschappij een ‘gevaarlijke gek’. De metafoor was duidelijk, De Hert was ook vooral geïnteresseerd in een staaltje omgekeerd kapitalisme: de bedrieger die té ver gaat om zijn gelijk te krijgen.
Met een andere literatuurverfilming, de Maurice Roelants adaptatie Maria Danneels (of het leven dat we droomden) (1982), bewees De Hert dat hij wel degelijk meerwaarde kon geven aan opdrachtfilms. Zo verwerkte hij een tweede laag in de film, de worsteling van een filmmaker die onzeker is of zijn werk nog actueel en urgent is. Die onderstroom was er ook in Zware Jongens (1984), de Gaston & Leo actiekomedie die hem het ‘commerciële uitverkoop’ verwijt opleverde. Terwijl de komedie voortdurend commentaar levert op politie, op het machtsmisbruik en de corruptie van het repressie-apparaat.
Een leven op film
Trouble in Paradise (1989), Brylcream Boulevard (1995) en Gaston’s War (1997) maakten hun ambities niet echt waar maar ook in die mindere De Hert films bleef zijn sociaal hart kloppen. Terwijl ook zijn liefde voor bioscopen, films en film maken in beeld komt. Die passie voor cinema zou De Hert tot onderwerp van heel wat documentaires maken. De Droomproducenten (1984), Henri Storck, cineast (1986), Janssen en Janssens draaien een film (1990), Op de fiets naar Hollywood (1993), Antwerpen in de cinema (1994), Hollywood aan de Schelde, deel 1 (2001), Magie van de cinema (2003), Hollywood aan de Schelde, deel 2 (2004), Hoe zotter hoe liever, het succes van de Vlaamse volksfilms van Edith Kiel (2004) en orgelpunt Hollywood aan de Schelde (2018).
Het avontuur is met de dood van Robbe De Hert nog niet voorbij want de filmmaker bleef hopen dat de uren beeldmateriaal die hij in de loop van de jaren opnam, materiaal dat nu richting Cinematek gaat, ooit door iemand opgepikt zullen worden. Al grapte Robbe tegen ons nog dat de stokoude getuigen die hij voor de camera haalde als ware filmmakers misschien wel af en toe beroep op hun fantasie hadden gedaan: “En, schat, wanneer die oude gasten beginnen te liegen vind je geen mensen meer die dat tegenspreken.” Ach, wat hadden we graag gehad dat rebel with a cause Robbe De Hert nog met ellenlange, verwarde verhalen kon reageren op dit subjectief portret. Ambetante mannekes onder elkaar. Maar het is wat het is. Bedankt, Robbe, voor de films en je (sociale) voetafdruk op de Vlaamse cinema.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen bij DeWereldMorgen.be, 26 augustus 2020)
Openingsportret: Robbe en Lou De Hert, foto ©Piet Goethals
Met dank aan www.filmmagie.be voor de stills.
“L’absence diminue les médiocres passions et augmente les grandes,
comme le vent éteint les bougies et allume le feu.”
François de La Rochefoucauld
HOLLYWOOD AAN DE SCHELDE van Robbe De Hert; B – 2018 – 119′; met Koen De Bouw, Hugo Claus, Roland Verhavert, Adil El Arbi & Bilall Fallah,Jan Verheyen, Erik Van Looy, Johan Leysen, Sarah de Roo, Patrice Toye, Hilde van Mieghem, Felix Van Groeningen; scenario Robbe De Hert & Joke SLuydts; montage Klaartje Puttemans; muziek Wim De Wilde & Yves Elegeert; extra’s: interviews Jan Decleir, Frank Van Passel, Albert Bert & Hugo Claus; FILM: **** / EXTRA’S: **; distributie Dalton Distribution.