Larry Cohens prettig gestoorde auteurcinema

mei 28, 2019   //   by Ivo De Kock   //   actueel, Algemeen, boek, genre, horror, regisseur  //  No Comments
Q- The Winged Serpent

“Het ware succes van een film wordt pas jaren na zijn release bepaald,” benadrukt Larry Cohen (1936-2019) in Michael Doyle’s vuistdikke ‘Larry Cohen, The Stuff of Gods and Monsters’, “het verschil tussen een A-film en een B-film is dat je twee of drie decades moet wachten om de waarde van een B-film te ontdekken. Veel B-films zijn ondertussen populair geworden terwijl illustere A-films uit hetzelfde jaar in de vergetelheid sukkelden.”

It’s Alive

Dat gaat zeker op voor het werk van “de ultieme guerrilla filmmaker” (dixit Mick Garris). De visionaire criticus Robin Wood was er snel bij om Cohen te omschrijven als “een van de interessante auteurs van de jaren zeventig cinema” en “maker van radicale allegorieën” maar It’s Alive, God Told Me To, The Private Files of J. Edgar Hoover, It Lives Again en Q – The Winged Serpent groeiden pas jaren later uit tot cult klassiekers.

De auteur van deze “merkwaardige, krankzinnige cinema” bleef evenwel, zoals zijn Masters of Horror (Pick Me Up) producent Mick Garris stelt, miskend. Terwijl hij “een zeldzame originele stem in de wereld van horror is met een gedurfde narratieve logica, waanzinnige thema’s en een subversieve stijl.” Maar “niet enkel de extreme verhalen maken de persoonlijke films van Cohen zo legendarisch, ook de manier waarop hij ze draaide.”

God Told Me To

Die werkwijze wordt door Cohen film na film toegelicht in Doyle’s verhelderend, en prima geannoteerd, interviewboek. “Zelfs wanneer ik alle vrijheid, tijd en geld zou hebben om te doen wat ik wou, zou ik de dingen enkel op mijn manier doen want ik kan alleen mezelf zijn,” stelt Cohen, “en alleen ik kan het soort films maken dat ik maak.” Er is ook een methode in zijn waanzin. Zo vertelt Cohen dat hij niet enkel vaak stiekem op straat draaide om kosten te besparen maar ook om een rauwe authenticiteit te bereiken.

Niet toevallig lees je vaak verbijstering en verwarring op de gezichten van voorbijgangers die ongewild figuranten werden in actiescènes. Een echtheid die perfect past bij de intense sfeer van angst en paranoia die uitgaat van Cohens metaforische verhalen over Goden en monsters. “Ik ben immens trots op mijn werk,” zegt Cohen, “geen van mijn films is perfect maar het zijn allemaal mijn films.”

It Lives Again

Hij claimt auteurschap: “Controle is erg belangrijk. Een gebrek aan controle en onduidelijkheid over auteurschap kan je vernietigen. Het kan je hart verwoesten. Is het mijn film? Waarom willen ze de film afnemen of met de verdienste gaan lopen? Die gedachten doen je van binnenuit verrotten. Daarom wou ik van niemand input of help. Ik wou altijd alles zelf doen. Mijn films weerspiegelen dan ook mij.”

Net als de manier waarop Cohen ze draaide. Hij geloofde niet in seriewerk en zijn set was nooit een fabrieksvloer maar een creatieve ruimte waar “men met moed en vindingrijkheid uitdagingen aanpakt.” Waar verveling taboe is en “mensen constant rond rennen, gek doen en plezier maken.” Het oeuvre Cohen bewijst dat avontuurlijk filmmaken prettig gestoorde auteurcinema kan opleveren.

IVO DE KOCK

(Artikel verschenen in FILMMAGIE, n° 696, juli-augustus 2019)

Michael Doyle, Larry Cohen – The Stuff of Gods and Monsters, Bear Manor Media, Albany, 2016, 689 pag.

The Private Life of J. Edgar Hoover

Leave a comment