Outsider Peter Bogdanovich: Film als stukjes tijd

jan 12, 2019   //   by Ivo De Kock   //   actueel, Algemeen, portret, regisseur, thema  //  No Comments
Peter Bogdanovich & Ben Gazzara in Saint Jack

From hero to zero,” de Amerikaanse filmkenner en -maker Peter Bogdanovich (° 1939) is pijnlijk vertrouwd met het traject. “Peter was enorm beroemd, zelfs ik wist op zesjarige leeftijd wie Peter Bogdanovich was,” zegt regisseur Quentin Tarantino in Bill Tecks documentaire One Day Since Yesterday, “hij is heel bekend geworden en daarna zeer diep gevallen.” Cineast en cinefiel Bogdanovich is en blijft een outsider. “Hij is verwekt in Europa en werd geboren in Amerika, dat zegt alles” grapt zijn fetisj acteur Jeff Bridges.

Peter Bogdanovich

De regisseur die Europees getint non-conformisme koppelt aan respect (lees: liefde) voor klassieke Amerikaanse cinema kende een chaotische carrière. Hij maakte populaire, onvergetelijke films maar belandde in de vergetelheid. Als minst bekende filmmaker van de New Hollywood generatie die eind jaren zestig de droomfabriek overnam bleef Bogdanovich in de schaduw van Francis Coppola, Martin Scorsese, William Friedkin, Brian De Palma, George Lucas en Steven Spielberg. Om, na enkele commerciële en artistieke successen, zijn ster te zien uitdoven in de jaren 80. Mede door een emotionele mokerslag, de dood van zijn geliefde Dorothy Stratten.

What’s Up Doc

Voor jongere generaties is Bogdanovich enkel nog een Droopy-achtig personage uit de TV-misdaadreeks The Sopranos en de raciale thriller Get Shorty. Niemand die nog weet dat na The Last Picture Show grote Hollywoodsterren stonden te springen om voor Bogdanovich te mogen werken. Of dat zijn burleske komedie What’s Up, Doc? 1972 afsloot als nummer 2 op de box office, na The Godfather. Laat staan dat iemand ervan op de hoogte is dat Bruce Springsteen er voor zorgde dat twintig jaar na zijn tumultueuze Cannes première (Bogdanovich ging openlijk in de clinch met zijn producenten) de Cher-film en cultklassieker Mask in ere werd hersteld via een director’s cut.

Targets

De terugkeer van een wonderkind

Het afgelopen jaar startte de rehabilitatie van deze vergeten filmmaker. Na een voorzichtige aanzet met de regie comeback She’s Funny That Way (2014) en het documentair portret One Day Since Yesterday (2015) was het eind 2018 haast al Peter Bogdanovich wat de klok sloeg. Met de afwerking (dankzij Netflix) van The Other Side of the Wind, waar hij voor Orson Welles de rol van Brooks Otterlake speelt. Met de door de Franse verdeler Carlotta Films georganiseerde bioscoop en Blu-ray release van zijn meesterwerken (samen met They all laughed en Mask) The Last Picture Show en Saint Jack. Met zijn nieuwe Buster Keaton documentaire The Great Buster (2018) en de pre-productie van de in de filmwereld spelende komedie One Lucky Moon.

Maar zeker ook met de uitgave van twee sterke boeken. Het eerste, ‘La mise à mort de la licorne Dorothy Stratten’ (Carlotta Films & GM Éditions, Parijs, 2018), is een (vertaalde) heruitgave van Bogdanovichs uit 1984 daterende autobiografische essay roman ‘The Killing of a Unicorn: Dorothy Stratten (1960-1980)’. Het tweede, ‘Le cinéma comme élégie’ (Carlotta Films & GM Éditions, Parijs, 2018), is dan weer een interviewboek waarin Bogdanovich samen met Jean-Baptiste Thoret (auteur van het boek ‘Road Movie, USA’, en de documentaire We Blew It waarin Bogdanovich ook figureert) zijn volledige carrière overloopt.

Bogdanovich in The Other Side of the Wind

Een carrière die van bij het begin gedrenkt was in nostalgie, in een einde-van-een-tijdperk gevoel. “Everybody’s dead,” zegt Boris Karloff in Bogdanovichs debuut Targets (1968), “I feel like a dinosaur.“ Even later verzucht zijn tegenspeler Sammy Michaels (vertolkt door Bogdanovich) “All the good movies have been made.” Van ontgoocheling en bitterheid is er echter geen sprake. Bogdanovich en zijn personages stellen vast dat alles vloeit, in beweging is, verandert. En veel verdwijnt. Daardoor is overlevering belangrijk. Het vertellen van verhalen, het vastleggen van getuigenissen en het doorgeven van kennis en visies. “

Cinema is een aflossingskoers,” stelt Bogdanovich in een bonusinterview op de Blu-ray van The Last Picture Show (1971), “je loopt een tijdje en dan geef je de stok door. Ik had het geluk dat Orson Welles, John Ford, Howard Hawks, Alfred Hitchcock en Jean Renoir me heel genereus veel van hun tijd schonken. Ik leerde alles door hun films te bestuderen, hen aan het werk te zien en te spreken. Dat cineasten zeggen dat ze iets opstaken van mijn films is positief. We geven wat we weten door aan volgende generaties en dat maakt ons sterker.”

The Last Picture Show

Bescheiden zelfvertrouwen

“Op een dag vroeg ik Orson Welles om John Ford en Howards Hawks te vergelijken,” vertelt Bogdanovich in ‘Le cinéma comme élégie’, “zijn antwoord: ‘Hawks, dat is groot proza; Ford, dat is poëzie’. Een Fordiaans cineast is voor mij iemand met een elegische gevoeligheid, terwijl Hawks een meer directe stijl en relatie met de wereld heeft. Ik denk dat ik tussen de twee val.”

Men kan glimlachen bij zoveel ‘namedropping‘ en schijnbare arrogantie van een cinefiele cineast die aanvankelijk beschouwd werd als een ‘wonderkind’ à la Welles maar die net zoals zijn leermeester snel een outsider status verwierf. Maar de uitspraak sluit naadloos aan bij zijn visie op cinema als een elegie, een melancholische meditatie, die hem motiveerde om een spreidstand uit te voeren tussen classicisme en modernisme. Enerzijds probeert Bogdanovich de erfenis van de klassieke meesters die hij als criticus interviewde door te geven, anderzijds maakt zelfbewustzijn zijn regiestijl heel hedendaags.

The Great Buster

Niet toevallig is Bogdanovich samen met Martin Scorsese de cineast die zich het meest inspant om de Amerikaanse filmgeschiedenis levend te houden. Hij was als acteur, criticus, regisseur en vertrouweling van regisseurs en acteurs aanwezig toen Hollywood zich op een kruispunt bevond tussen het klassieke studiosysteem en het meer ‘onafhankelijke’ New Hollywood. Tegelijk als getuige en als deelnemer.

“We dachten als cineasten niet ‘we veranderen de dingen, dit is het einde van het oude Hollywood, we nemen over’,” zegt Bogdanovich in de docu We Blew It, “ik vroeg me op een bepaald moment wèl af waarom John Fords laatste film, Seven Women, dateerde van 1966 terwijl ik wel werkte.” Zijn liefde voor cinema zou onveranderd blijven, ondanks een wisselvallige carrière, en zorgde voor de essayverzameling ‘Pieces of Time’ (1973) en twee referentiewerken. De interviewboeken ‘Who the Devil Made It’ (1997) en ‘Who the Hell’s In It’ (2004).

Texasville

Can’t you do anything but ask questions?” kloeg John Ford en Howard Hawks bevestigde aan zijn vriend net voor diens dood dat hij dezelfde ‘behandeling’ kreeg van ‘young Peter‘. Die nooit aflatende nieuwsgierigheid vloeide voort uit liefde voor film maar werd versterkt door woede omwille van het feit dat zijn idolen werden weggezet als “has beens.” Bogdanovich publiceerde hun getuigenissen als correctie en herinnering. Uit melancholie en als leerstof en inspiratiemateriaal voor wie niet vertrouwd is met het werk van Fritz Lang, Otto Preminger, Raoul Walsh en Robert Aldrich. “Ik raad jongeren aan om zoveel mogelijk te lezen over filmmakers,” zegt Bogdanovich, “er is een rijkdom aan kennis beschikbaar van de beste filmmakers. Je moet teruggaan naar de bron wanneer je kennis wil verwerven.”

The Cat’s Meow

Cinefiel en autodidact

Zelf liep Bogdanovich nooit filmschool en leerde hij veel door persoonlijke contacten met ‘old school‘ filmmakers en dankzij zijn filmdocumentaires (The Great Professional: Howard Hawks, Directed by John Ford). Ervaring deed hij op bij de koning van de B-films Roger Corman, die hem voorhield dat beperkingen de creativiteit stimuleren, en dankzij zijn lowbudget sniper-thriller Targets waarbij hij advies kreeg van Sam Fuller. Dit debuut prikkelde producenten Bert Schneider en Bob Rafelson. Dankzij hun steun maakte Bogdanovich een van de meest markante films van de jaren zeventig, de Larry McMurtry adaptatie The Last Picture Show (1971). Net als het vele jaren later gedraaide vervolg Texasville (1990) schetst de film het emotionele leven van een kleine gemeenschap in een onooglijk stadje in Texas. Zonder sentiment of nostalgie wordt de wereld bekeken vanuit het standpunt van adolescenten.

The Last Picture Show

Na deze enthousiast onthaalde film die acteurs Jeff Bridges en Cybill Shepherd lanceerde (al stelen Cloris Leachman en Ben Johnson de show) en de commerciële hits What’s Up, Doc? (1972) en Paper Moon (1973) werd Bogdanovich door de Amerikaanse critici gepromoveerd tot de meest beloftevolle jonge cineast. Maar enkele flops – Daisy Miller (1974), At Long Lost Love (1975) en Nickelodeon (1976) – volstonden voor diezelfde critici om hem af te schrijven en als ‘verwaand’ af te schilderen. Pas met Saint Jack (1979) en They All Laughed (1981) leek hij een comeback te maken.

Maar het noodlot sloeg toe: zijn vriendin en actrice Dorothy Stratten werd vermoord, de regisseur kreeg tonnen bagger over zich heen en worstelde met het drama: “Na de moord op Dorothy vertrouwde ik niemand, ik was onaangenaam voor de mensen met wie ik werkte, ik nam snelle beslissingen en veranderde niet van mening. Een daarvan was de film terugkopen en hem zelf verdelen. Grote vergissing. Je kan niet opboksen tegen grote studio’s. Maar het was gemotiveerd door een oprechte affectie voor de film en gekleurd door mijn paranoia.” Een persoonlijk bankroet en een nieuwe Hollywood exit volgde.

They All Laughed

Met Mask (2005) leek andermaal een terugkeer in de maak maar zijn reputatie van lastpak hield Bogdanovich in de onderste schuif van producenten. Waardoor hij veroordeeld was om enkel nog kleine, weinig persoonlijke films te maken. Onevenwichtige films zoals de screwball komedies Illegally Yours (1988) en Noises Off (1992), het muzikale relatiedrama The Thing Called Love (1993), de onderwijsfilm To Sir with Love (1996), de oorlogsdiptiek Rescuers (1997), de neo-noir Naked City (1998), de Hollywoodthriller The Cat’s Meow (2001) en het sportdrama Hustle (2004).

The Thing Called Love

Filmliefde als levenswijze

Het coming-of-age annex einde-van-een-tijdperk drama The Last Picture Show oogt weemoedig maar wordt gedreven door cinefiele melancholie. Cinefilie is voor Bogdanovich geen schuilplaats of escapisme maar een vorm van existentialisme, een levenswijze die tegelijk een subjectieve kijk op de wereld is. Cinema zag hij als een elegie, een melancholische meditatie, en een spreidstand tussen classicisme en modernisme uitvoerde. Enerzijds trachtte hij de erfenis van de klassieke meesters (Welles, Ford, Hawks) die hij als criticus interviewde door te geven, anderzijds maakt zelfbewustzijn zijn regiestijl heel hedendaags.

Saint Jack

De laatste bioscoopvertoning in een desolaat Texaans dorp brengt met de projectie van Red River de magie en grandeur van film in beeld maar niet om met spijt terug te blikken. Kijken naar film is voor Bogdanovich en zijn personages een manier om zich via het verleden een andere toekomst te dromen. “The Last Picture Show bevat een nieuw gezichtspunt maar bewaart de klassieke stijl,” stelt Bogdanovich, “het is een vreemde mix die perfect mijn ervaring weergeeft.” De zwart-wit film is gemaakt in de Hollywoodtraditie maar sluit met zijn sombere thema’s en taboedoorbrekende scènes aan bij het modernisme van New Hollywood.

Een spreidstand, maar Bogdanovich herkende zijn gevoel voor somberheid en afkeer van clichés zowel bij collega’s als bij idolen: “Hawks zei me, ‘De toeschouwers verwachten bepaalde sequenties en wanneer je hen die niet geeft zijn ze zo tevreden…’.” Daarom voerde Bogdanovich in Saint Jack een Amerikaanse anti-held op die uiteindelijk alles verliest maar vrijheid en moraliteit herontdekt. Met documentaire somberheid als teken van de tijd en een link met “Fordiaanse melancholie en tristesse.” Deze Paul Theroux adaptatie draaide hij ver weg van Hollywood, op locatie in Singapore. Bogdanovich was immers toe aan afstand en bezinning.

Mask

Door de flops en zijn from hero to zero traject maar ook omwille van zijn worsteling met bekendheid. Tarantino wijst erop dat Bogdanovich zo beroemd was dat de trailers van zijn films draaiden rond ‘Peter maakt een film’ maar zelf “besefte ik niet hoe beroemd ik was. Ik voelde me vreemd, alsof heel de wereld me haatte of vreemd bekeek. Terugkijkend denk ik dat ik gewoon ongemakkelijk was.” Terugkeren naar zijn roots als anoniem lowbudgetfilmer was de oplossing. Voor Bogdanovich was Saint Jack “een film over hypocrisie, waarden, de Amerikaanse betrokkenheid in Vietnam en politiek” maar vooral ook een herbronning. Parels als They All Laughed en Mask volgden.

Saint Jack

Tussen illusie en realiteit

Jean-Baptiste Thoret vergelijkt in ‘Le cinéma comme élégie’ They All Laughed met “spuitwater, er zaten frisheid en kleine bubbels in de film.” De sprankeling is verbonden met cinema en fantasie want zoals steeds draait het bij Bogdanovich om het idee van mensen observeren en een camera die hen observeert. Maar ook de via emoties binnendringende realiteit creëert bubbels. Die spreidstand tussen fictie en werkelijkheid vormt, samen met die tussen modernisme en classicisme, de rode draad van Bogdanovichs oeuvre. Te beginnen met Targets waar we parallel een uitgerangeerde oude horrorster en een getraumatiseerde jonge massamoordenaar volgen. Twee zijden van de Amerikaanse realiteit en droom/nachtmerrie.

Targets

Film is vaak verstrengeld met het leven, de dagelijkse realiteit, van personages. Zo ontdekken ze in The Last Picture Show, dat de brug slaat tussen een Fordiaanse western en de tienerkomedies die de eighties zullen domineren, seksualiteit tijdens een vertoning van Vincente Minnelli’s Father of the Bride en sluipt er via Howard Hawks Red River melancholie in hun onzekere toekomstdroom.

Waarom film belangrijk blijft illustreert via anekdote die Bogdanovich vernam van James Stewart. De acteur zei dat een onbekende hem tijdens filmopnamen feliciteerde omdat hij ooit in een film een gedicht had opgedragen. “Dat is het mooie van film,” aldus Stewart, “if you’re good, and God helps you, and you’re lucky enough to have a personality that comes across, then what you’re doing is, you’re giving people little… tiny… pieces of time… that they never forget.” Bogdanovich houdt van die ‘stukjes tijd’, van film als spiegel van verwondering, verbeelding en het leven.

The Last Picture Show

Niet omdat ze escapisme zouden bieden maar omdat ze verbonden zijn met mensen. Daarom wil hij “meer films over mensen en minder over superhelden zien” en ergert hij zich aan “de verdoving van het publiek. Films bevatten te veel doden en moorden, kijkers worden daardoor ongevoelig. ‘We brutaliseren het publiek,’ zei Orson Welles me, ‘we eindigen in het Romeinse Coliseum’. Het respect voor menselijk leven lijkt te eroderen.”

De link met de gruwelijke wijze waarop Dorothy Stratten door haar echtgenoot gemarteld en vermoord werd ligt voor de hand. “Het gebeuren was zo choquerend omdat het diametraal stond op mijn levensvisie,” stelt Bogdanovich, “veel mensen geloven dat wanneer we van iemand houden dat goed voor ons is. Maar dat zou goed moeten zijn voor de persoon van wie je houdt. Daarom is moord de meest vreselijke misdaad. Iemands leven nemen. Wie denk je dat je bent?”

Dorothy Stratten in They All Laughed

Bogdanovich kon het drama, dit tragisch stukje tijd, niet vatten en sukkelde door de pijn en het verdriet in een depressie. “Niemand leeft zonder pijn,” zegt Saint Jack hoofdacteur Ben Gazzara, “de hoeveelheid pijn die we aankunnen maakt van ons een artiest. Niet alleen de pijn maar het plezier, de woede, de gekheid, het gevoel voor humor.” Hij, andere vrienden zoals John Cassavetes (die hem op de set van Love Streams sleurde), ex-vriendinnen zoals Patti Hansen en Colleen Camp vormden samen met Bogdanovichs dochters Antonia en Sashy een hechte familie.

Dat hielp. “We leidden samen schipbreuk en klampten ons vast aan dezelfde stukjes drijfhout” weet Bogdanovich. Stukjes reddingsboei. Stukjes tijd. Stukjes fantasie ook. “Ik ben sinds Dorothy’s dood constant blijven zoeken naar een plaats waar het niet gebeurd zou zijn. Desnoods 300 jaar voor Christus. Dan waren er geen films, maar who cares? Ik zou gelukkig zijn wanneer ze niet gedood zou zijn.” Daarom blijft Bogdanovich stukjes herinnering, stukjes emoties binnensmokkelen in zijn films. Zo duikt in The Thing Called Love, een film met de betreurde River Phoenix over de verzoening van privé- en beroepsleven, via een reclamebord een Robert Graves citaat op: “You can’t loose something you never had.” Een stukje tijd (lees: waarheid) dat nazindert.

Ivo De Kock

(Artikel verschenen in Streven, maart 2019)

Peter Bogdanovich in Saint Jack

Leave a comment