John Hustons Fat City: Het meeslepende verhaal van een mislukking
De jaren zeventig waren hoogdagen voor de Amerikaanse cinema dankzij New Hollywood. Jonge Turken bestormden de droomfabriek en oude meesters grepen de nieuwe creatieve vrijheid aan om persoonlijke films te maken. Voor The Maltese Falcon en The African Queen regisseur John Huston was dat Fat City.
Na het efficiënte maar anonieme team Briskin-Schneider-Jaffe traden eind jaren zestig, begin jaren zeventig twee meer opvallende figuren bij Columbia in de voetsporen van Harry Cohn: producent Ray Stark en financier Herb Allen Jr.. De impact van Allen, die een meerderheidsparticipatie verwierf bij Columbia, was significatief voor de groeiende macht van de geldschieters in Hollywood. Herb Allen Jr. vernieuwde het management team met een aantal jonge wolven: Alan Hirschfield, David Begelman en Peter Guber. Het leverde de studio commerciële hits op: Shampoo (1975), Taxi Driver (1976), The Deep (1977) en Close Encounters of the Third Kind (1977).
In 1978 verdwenen Begelman en Hirschfield van het toneel na een schandaal (dat draaide rond vervalsing en verduistering). Producer Ray Stark van zijn kant bezorgde Columbia opnieuw een ster: Barbra Streisand. Hij produceerde hits als Funny Girl (1968), The Owl and the Pussycat (1970), The Way We Were (1973) en Funny Lady (1975). Maar Stark had ook oog voor ruwere parels. Zoals Fat City, een ‘kleine’ film maar een absoluut meesterwerk van John Huston.
Fat City speelt zich af in het zonnige Californië maar de glamour van L.A. ontbreekt totaal in het troosteloze Stockton. John Huston vertelt dan ook niet het verhaal van een succes maar wel dat van een mislukking. Zijn twee centrale figuren zijn ‘losers‘: mensen die verloren hebben maar weigeren te beseffen dat ze verslagen zijn. Het leven van zowel Billy Tully als Ernie Munger verloopt als een vicieuze cirkel: een eindeloze herhaling van werk (onderbetaald en zwaar plukwerk bij boeren), ontspanning (drinken in duistere bars) en uitzichtloze relaties (met vreugdeloze vrouwen). Boksen, hun enige uitlaatklep, is niet eens een droom. Oldtimer Tully is op de terugweg en een comeback is uitgesloten (bij een zege is hij zo suf dat hij niet beseft gewonnen te hebben), jonge belofte Munger verliest stelselmatig al zijn gevechten.
Het klassieke boksdrama is hier ver weg. Géén tocht naar de top en ook nièt het verhaal van leraar en leerling. Al snel blijkt immers dat Ernie, ondanks de raadgevingen van Billy, zijn leven evenmin onder controle krijgt. Niet in de ring waar zijn talent (en zijn zegedrang) niet in verhouding staat tot zijn zelfbeeld (weerspiegeld in een satijnen boksmantel). En niet buiten de ring waar hij zich zonder overtuiging stort in een relatie (en snel ook huwelijk) met Faye, een meisje dat zich door hem laat ontmaagden én inpassen in een instant-gezin. Het leven is voor alle betrokkenen een constant ter plaatse trappelen. Er zit dan ook weinig beweging in Fat City: de personages ondernemen niets en gaan nergens naar toe.
Verschillende scènes accentueren dit gevoel van immobiliteit: Ernie en Faye rijden zich met hun wagen klem in de modder, Billy lijkt vastgekleefd te zitten aan zijn barstoel en de dronken Oma zit opgesloten in haar eigen lethargische waanwereld.
Deze statische sfeer vinden we ook terug in de filmstijl. John Huston opent de film met documentaire beelden van immobiele, anonieme bewoners van Stockton. Daarna vertelt Huston geen levensverhaal maar toont hij wel episodes uit mislukte levens. Het trage ritme en de contemplatieve stijl van deze fragmenten wordt enkel sporadisch onderbroken door actie: de gevechten van het boksteam waartoe Billy en Ernie behoren én een ruzie tussen Billy en Oma. Telkens gaat het om explosies die het onvermogen van de personages om vat te krijgen op de wereld (steevast leidt een gevecht tot een afstraffing) en om onderling te communiceren (steeds vervalt men in repetitieve gesprekken) aantonen.
Verliezers, immobilisme, onmacht: het gevaar dat Fat City zou vervallen in miserabilisme was groot. Zeker aangezien een soort subproletariaat (waarbij arme blanken als outsiders gelden) in beeld wordt gebracht. Maar Huston vervangt romantiek door ironie en sentimentalisme door nuchterheid. In zijn humanistische visie worden mislukkelingen juist menselijk door hun gebreken. John Huston wil dan ook geen flop (als tegenhanger van succes) evoceren, hij is geïnteresseerd in wat er op dat falen volgt. Fat City toont een proces van pijnlijke herinneringen, moeilijke aanpassingen en blind vertrouwen in de toekomst.
Dat laatste is cruciaal: ondanks alle nederlagen en ontgoochelingen, ondanks de vervreemding en de uitbuiting, ondanks de bittere realiteit blijft de hoop onverwoestbaar. De manager blijft dromen van het ontdekken van talent, de boksers van een beter bestaan, Oma van een wereld waarin ze gerust gelaten wordt. Deze hoop staat los van elke realiteitszin en moraliteit: perspectieven ontbreken en personages kunnen het niet nalaten elkaar te gebruiken. De hoop wordt ook tegengesproken door de beelden (donkere fotografie met veel gebruik van blauw en bruin). Maar toch blijft de hoop leven bij wat eigenlijk mensen in vrije val zijn.
John Huston toont in Fat City een wereldbeeld dat verschilt van de fantasiewereld die in de doorsnee Amerikaanse film wordt geëvoceerd. De personages zijn anti-helden die vooral kwetsbaar zijn, hun traject is geen lineair succesverhaal en er is nauwelijks sprake van loutering. Resultaat is een wereld zonder vooruitgang maar vol ruwe emoties en onschuldige individuën. Een wereld waar hoop futiel is maar geluk heel gewoon. In de ogen van ex-bokser John Huston is leven een kwestie van incasseren zonder te verpinken. De zwarte vriend van Oma verwerkt haar dronken hysterische uitbarstingen door niet op haar te letten. Een oude kelner vindt plezier in routine handelingen (die bewijzen dat hij nog leeft).
Tijdens de slotscène zien Ernie en Billy in deze glimlachende man eerst een tragisch beeld van verspilling (een mogelijke flash forward naar hun eigen einde). Maar de twijfel treedt snel op: misschien is dit wel geluk. “Maybe he’s happy” zegt Ernie. “Maybe we’re all happy” besluit Billy. In schijnbaar verspilde levens en verloren situaties ontdekt John Huston geluk en passie. Het is de link tussen de losers van Fat City, The Asphalt Jungle, The Misfits, The Man Who Would be King en Under the Volcano. Films waarin vooral het respect van John Huston voor zijn personages en publiek opvalt.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in Film & Televisie)
FAT CITY: reg. John Huston. sce. Leonard Gardner naar zijn eigen roman. fot. Conrad Hall. mon. Margaret Booth. muz. Marvin Hamlisch. song ‘Help Me Make It Through the Night’ van Kris Kristofferson. pro. Ray Stark en David Dworski voor Columbia Pictures. act. Stacy Keach (Billy Tully), Jeff Bridges (Ernie Munger), Susan Tyrell (Oma), Candy Clark (Faye), Nicholas Colasanto (Ruben), e.a. / U.S.A., 1972, 96 min. / dis. Columbia