The Hitchcock Touch. Deel 9: Jamaica Inn
Eind jaren dertig begon Alfred Hitchcock naar Hollywood te lonken. Enerzijds omdat hij vond dat hij voldoende professionele ervaring had verworven, anderzijds omdat het Britse misprijzen voor een populaire kunst als film (dat het constant moest afleggen tegen hogere kunsten als literatuur en toneel) hem mateloos bleef ergeren. Hitchcock was toe aan nieuwe uitdagingen én een meer stimulerende creatieve werksfeer.
Producent David O.Selznick zag in Hitchcock de ideale man om het vergaan van de Titanic te verfilmen. Nièt als een rampenfilm, wel als een thriller. Omwille van de té hoge kosten ging het project echter in extremis niet door. Selznick had evenwel nog een tweede project in petto voor Hitchcock: het verfilmen van de Daphne du Maurier-roman Rebecca. In afwachting van de start van de opnames blikte Hitchcock in Groot-Brittannië nog snel een film in. Een vingeroefening, want ook hier lag een roman van Daphne du Maurier aan de basis: Jamaica Inn.
Het verhaal speelt zich af aan de Britse kust in de 19de eeuw. Een bende piraten leeft van het plunderen van schepen die op de klippen lopen. Meer nog, door het verhullen van waarschuwende signalen en het zenden van valse lichttekens (niet toevallig erg ‘filmische’ middelen) veroorzaken ze zelf de scheepsrampen waarvan ze profiteren. De overheid wordt achterdochtig en stuurt een spion ter plekke. Het is echter de onschuldige buitenstaandster Mary Yellen die het complot blootlegt en de samenzweerders ontmaskert.
Daarbij komt ze in gewetensproblemen. Mary logeert als weeskind immers in de herberg van haar tante (haar enige familie) wanneer ze ontdekt dat haar gastvrije oom de spilfiguur is van een duistere piratenbende. Ze zoekt daarop raad en bescherming bij de lokale rechter, de excentrieke Sir Humphrey Pengallan. Maar opnieuw is de schijn bedrieglijk: Pengallan blijkt de bendeleider achter de schermen te zijn én ontpopt zich tot een knettergekke machtswellusteling.
Mary brengt haar tante tot inkeer maar de vrouw schiet er samen met haar man het leven bij in. Met hulp van spion Trehearne (eigenlijk de nieuwe vredesrechter) slaagt Mary er evenwel in twee duivelse en ensceneringen van Pengallan (het camoufleren van moord en het cre‘ren van een scheepsongeluk) te vernietigen. Waarop de man zijn eigen einde ensceneert. Hij werpt zich naar beneden van de top van een scheepsmast met de kreet ‘Make way for Pengallan’. En becommentarieert daarop zieltogend zijn eigen dood (met wat eigenlijk een voice off had moeten zijn).
Jamaica Inn is een bijzonder merkwaardige film. Het is, samen met Waltzes from Vienna en Under Capricorn, één van de zeldzame kostuumfilms van Alfred Hitchcock. Het is ook een bijzonder donkere romantische film met lyrische beelden en op hol geslagen psychotische personages. De gruwel heeft er verschillende gezichten: de zee die de schipbreukelingen opzwelgt, de moorddadige piraten, de bedriegelijke en cynische gezagsdrager/bendeleider. En liefde is er ofwel obsessief, ofwel morbide, ofwel suïcidaal.
Het absurde verhaal en het extreme karakter van de passies en driften die de personages van Jamaica Inn bewegen, zorgen ervoor dat de middelpuntvliedende krachten overheersen. Het uiterst theatrale slot en de ‘overdreven’ cabotinerende Laughton halen Jamaica Inn helemaal uit evenwicht. Waardoor de film, die overigens wel een commercieel succes werd, vaak als een artistieke flop wordt afgedaan. Ten onrechte, want Jamaica Inn is een verdienstelijke studie van mensen die zich bewegen tussen schijn en realiteit, normaliteit en waanzin, beschaving en barbaarsheid.
Vooral Pengallan is een interessant en complex personage: schijnbaar respectabel maar eigenlijk verderfelijk, knettergek maar tegelijk ook teder en gefascineerd door schoonheid. Een aanvankelijk prettig gestoord iemand (hij brengt zijn paard in de eetzaal) die door (extreem) asociaal gedrag onprettig gestoord wordt (dorpsgek wordt sociopaat). Een vrijbuiter die uiteindelijk enkel zelfmoord als mogelijke uitweg ziet.
Mede door de fysieke gelijkenis tussen hoofdrolspeler en producent Charles Laughton en Alfred Hitchcock is er vaak gewezen op een identi ficatie tussen de regisseur en het Pengallan-personage. Waarbij beiden zich als obsessieve romantische geesten gevangen voelen in een tragische rol en een (als onaantrekkelijk ervaren) fysieke verschijning. Sommigen gaan nog een stapje verder. In de sado-masochistische relatie Pengallan-Mary zien ze een voorbode van de ambigu‘ relaties die Alfred Hitchcock vooral in zijn Amerikaanse periode met zijn actrices zal hebben. Waarbij obsessie zich vertaalt in manipulatie. En teleurstelling snel verandert in een gevoel van afwijzing.
De houding van Alfred Hitchcock t.o.v. vrouwen draagt een duidelijk victoriaanse stempel. Zowel in zijn Britse als zijn Amerikaanse films kijkt hij met een mengeling van verlangen en verwondering naar ‘de vrouw’. Die vrouw is en blijft een schijnbaar ongrijpbaar (en onbegrijpelijk is hier de bijgedachte) wezen. Wat Hitchcock zo bijzonder boeit is de metamorfoses die zijn vrouwelijke personages (en ook zijn actrices) ondergaan. Ze reveleren verschillende gezichten, uiten een ruim gamma gevoelens, tonen verschillende aspecten van hun persoonlijkheid. Kortom, hun narratief traject is tegelijk ook een psychologisch en emotioneel traject. Het filmverhaal is een ontdekkingstocht. Voor het vrouwelijk personage zelf (zij ontdekt emoties waarvan ze het bestaan niet besefte), voor haar mannelijke partner (voor wie het vertrouwde onbekend wordt en het onvertrouwde bekend) en voor de kijker (die schijn en werkelijkheid tracht te onderscheiden).
Maar er is meer. Daar waar Alfred Hitchcock in zijn Britse periode de metamorfose vooral als een schouwspel opvoerde (met brunettes of blondines in de sterrol), integreerde hij het in zijn Amerikaanse periode volledig in de filmprojecten (met centraal echte en valse blondines). Voor films als Rebecca, Vertigo, North by Northwest en Marnie boetseerde hij respectievelijk actrices als Joan Fontaine, Kim Novak, Eva Marie-Saint en Tippi Hedren. Niet zozeer om hen te conformeren aan een ideaalbeeld maar wel om onvermoede acteertalenten te voorschijn te toveren én een authentiek filmpersonage te cre‘ren. Op onderkoelde wijze. Zonder de mani‘rismen en de hysterie die Hitchcock zo storend vond aan de werkwijze van de method actors. En die hem geërgerd had in de vertolking van Charles Laughton in Jamaica Inn. Een film die in meerdere opzichten een voorbode van ‘things to come‘ was.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in Film & Televisie)
JAMAICA INN: reg. Alfred Hitchcock. sce. Sidney Gilliat & Joan Harrison naar Daphne du Maurier. fot. Harry Stradling & Bernard Knowles. muz. Eric Fenby. mon. Robert Hamer. pro. Erich Pommer & Charles Laughton voor Mayflower Productions. act. Charles Laughton (Sir Humphrey Pengallan), Maureen O’Hara (Mary Yelland), Leslie Banks (Joss Merlyn), Emlyn Williams (Harry), Robert Newton (Jem Trehaerne), e.a.; G.B., 1939, 107 min., z/w. dis. Prime Time Video.