Interview John Landis: Een buitenbeentje in Hollywood
“Met de huidige technologieën kan iedereen een film maken,” vertelde John Landis (° 1950) ons tijdens zijn BIFFF-doortocht in 2011, “met HD camera’s draai je voor weinig geld mooie films. Die verdeeld krijgen is echter een ander verhaal”. Toen Landis in 1980 de kassa deed rinkelen met The Blues Brothers leek zijn carrière een succesverhaal te worden maar helaas ging het snel bergaf. Na Blues Brothers 2000 in 1998 verdween de regisseur van Trading Places, An American Werewolf in London en Coming to America volledig van de radar. Het was 12 jaar wachten tot de bescheiden comeback met opdrachtfilm Burke & Hare.
Sympathiek en bescheiden kan je John Landis (°1950) uit Blues Brothers-stad Chicago bezwaarlijk noemen. De man is een legende in zijn eigen geest, een spraakwaterval die vooral erg begaan is met zijn eigen imago. De brave student-cameraman die ons interview – in een Britse dubbeldekkerbus met knipoog naar An American Werewolf in London – wil in beeld brengen krijgt het meteen zwaar te verduren. “Dat is een verschrikkelijke hoek waaruit je wil opnemen,” bijt Landis de jongeman toe, “plaats je camera 40 centimeter hoger en film dan vanuit die hoek. Nee, ga niet achteruit, blijf gewoon staan en breng je camera tot op deze hoogte (Landis geeft met zijn handen aan hoe hoog). Merçi!”
Waarna hij zich verder, de cameraman negerend, tot ons richt: “Het is interessant hoe cameralui te werk gaan. Wanneer ze naar het televisienieuws of naar foto’s in de krant kijken begrijpen mensen niet dat er geen ‘objectieve camera’ bestaat. Ook wanneer er camera’s in gerechtszalen geplaatst worden is er geen objectief standpunt. De hoek én de cadrage creëren een zeer sterke emotionele reactie bij de kijker. Heel vaak filmen those guys vanuit een vreselijk lage hoek. En weet je hoe men dat noemt? Monster angle. Dat monster-standpunt maakt mensen onaantrekkelijk, hoe ze er ook uitzien.
In een film belichten ze dat nog extra om die monsterlijkheid te benadrukken. Niemand ziet er goed uit, of zelfs maar ok, vanuit dergelijk camerastandpunt. Het jammerlijke is dat veel cameramensen amper weten waar ze mee bezig zijn. Wanneer je in de krant foto’s van Obama of Sarkozy ziet weet je wat de uitgever van die publicatie denkt over hen omdat hij uit duizenden foto’s bewust een bepaalde keuze maakt. Er zijn veel flatterende foto’s, maar ook heel wat waarop ze er bepaald slecht uit zien. Welk beeld uiteindelijk gekozen wordt is een bewuste keuze.
Het interessante is dat veel mensen denken dat het is echt is maar het is natuurlijk niet echt. Alles hangt af van waar de camera staat. Dat is mijn job! Het boeit me dat velen dit niet zien of beseffen. Ook mensen die zogezegd professioneel met film bezig zijn. Wat me ook ergert is dat journalisten met me willen praten en hun camera naast me plaatsen zodat ik in profiel zal te zien zijn. Dat is afschuwelijk!” Boodschap begrepen, ook door de man-met-de-camera. Tijd nu voor een gesprek over het werk van de cineast met gevoel voor muziek én humor.
“Ik deed het voor de liefde” zegt een van de grafschenders en seriemoordenaars die centraal staan in je nieuwste film. Waarom maakte je van Burke & Hare een romantische komedie en geen horrorfilm?
JOHN LANDIS: Dat was juist wat me zo beviel in het door het Britse Ealing aangeboden scenario van Pierce Ashford en Nick Moorcroft; het concept een komedie te distilleren uit totaal ongepast materiaal. Het was een uitdaging want William Burke en William Hare zijn afschuwelijke mensen, het waren dan ook gruwelijke moordenaars. Burke & Hare verbergt niet wat ze doen en serveert geen verontschuldigingen. Je ziet het duo mensen doden en ik wil dat je ze sympathiek vindt. Dat is volgens mij heel subversief, pervers én realistisch. Het idee achter de film was ongewoon interessant.
Doordat de beul zich via de camera naar het publiek richt haal je toeschouwers uit de film.
LANDIS: Echt? Zat je dan in de lobby van de bioscoop? Nee, ernstig, hij fungeert als verteller van het verhaal en richt zich daarom tot het publiek. Ik gebruikte deze narratieve stijlfiguur bewust omdat ik het heel leuk en levendig vind. En ik vond het ook gepast dat dit morbide verhaal verteld wordt door een beul, door een executioner, een hangman. Hij staat immers symbool voor de dood.
Burke & Hare wordt hilarisch telkens de bekende Britse komiek Ronnie Corbett op het scherm verschijnt.
LANDIS: Hij was geweldig. Ronnie is geboren in Edinburgh maar ik heb hem moeten verplichten om te spreken in zijn Schots accent. “Ik heb mijn ganse carrière net getracht om accentloos te praten” zei hij, “jij bent de eerste regisseur die wil dat ik het omgekeerde doe”. De ganse Britse cast was trouwens schitterend. Dit is een volledig Britse productie en Ealing deed de casting maar ze hebben dat uitstekend gedaan. Het verhaal speelt in Schotland in 1828 dus het zou sowieso raar geweest zijn om Italiaanse acteurs te zien opdraven bijvoorbeeld.
In 1975 verbleef ik overigens zeven maanden in Londen als een van de scenaristen van de Bond-film The spy who loved me en ik keek toen constant naar de tv-show ‘The two Ronnies’. Ik vond Ronnie Barker en Ronnie Corbett allebei briljant. Ik had ook graag de Britse komiek Paul Whitehouse voor langer dan een cameo gehad maar hij was helaas druk bezig voor televisie. Voor Engelsen zit de film vol interessante mensen maar Amerikanen weten bijvoorbeeld niet wie Corbett is.
Draaide je in de fameuze Ealing-studio’s?
LANDIS: Nee, het is wel een Ealing productie maar we filmden slechts een dag in de Ealing Studio’s. De binnenscènes van de gevangenis zijn daar opgenomen. Het is de enige set, al de rest zijn echte locaties. Werken in Engeland was trouwens leuk en wanneer ze het geld vinden voor The Rivals ga ik er opnieuw aan de slag met schitterende acteurs zoals Imelda Staunton en Albert Finney. Maar het valt nog af te wachten of de financiering rond geraakt.
Wanneer je heden ten dage iets ongewoon, iets dat afwijkt van mainstream cinema, wil maken wordt het zeer moeilijk. Ik hou van een film als The Social Network, het is een mirakel dat die film gemaakt werd, maar binnen de studio’s is het moeilijk om nog iets creatiefs te maken. De studio’s zijn nu kleine subdivisies van grote multinationale ondernemingen en de regels zijn anders. Ze maken films die moeten kunnen spelen in Rio de Janeiro, Brugge, Madrid en Taiwan. Daarom zijn die Harry Potter, Spider-Man, Superman en Transformers franchises ook zo populair.
Ze richten zich op de laagste gemene deler. Sommige films zijn goed, maar het is een ander soort cinema dan in de jaren 70. Het is nu niet meer Hollywood maar de internationale corporate business, nu gebeurt alles via comités. Ik had het geluk om te kunnen werken in Los Angeles op het moment dat ze nog films maakten en de regisseur nog veel vrijheid kreeg. Dat een filmmaker zoals Sidney Lumet onlangs stierf is voor mij symbolisch. Hij maakte ongelooflijke films, geen studio zou nu nog Network maken. Lumet maakte ook veel films en dat is nu enkel nog weggelegd voor mensen zoals Steven Spielberg en Clint Eastwood.
Is dat de reden waarom je veel voor televisie heb gewerkt de laatste jaren? Met films zoals The Blues Brothers, An American Werewolf in London, Trading Places, Into the Night, Spies Like Us en Coming to America was je behoorlijk hot in de jaren 80 maar je laatste bioscoopfilm, Blues Brothers 2000, dateert uit 1998.
LANDIS: Ik heb al die jaren niet stilgezeten, maar de dingen voor televisie (The Kronenberg Chronicles) en de documentaires (Mr. Warmth: the Don Rickles Project) die ik maakte hebben jullie in Europa niet gezien. Maar ik heb altijd al televisie gedaan. Ik maakte ook in de gouden jaren zaken voor televisie. Het is niet dat ik nu meer televisie doe, ik maak alleen minder bioscoopfilms.
Je hebt steeds uitstekend samengewerkt met komische acteurs, zoals met Steve Martin, Chevy Chase en Martin Short voor Three Amigos.
LANDIS: Het zijn acteurs zoals andere acteurs, je zegt ze wat ze moeten doen en ze doen het. Veel hedendaagse komedies zetten in op improvisatie, zo werd voor The Hangover uren materiaal opgenomen – meer dan ik ooit voor Blues Brothers deed – maar ik werk anders. Tijdens de repetities is er ruimte voor improvisatie en af en toe verras ik mijn acteurs tijdens de opnamen maar grotendeels volg ik het scenario.
Herinner je je de openingsscène van The Twilight Zone met Dan Aykroyd en Albert Brooks? Veel recensies benadrukten dat het geïmproviseerd was en dat irriteerde me toen mateloos. “Ik heb dat geschreven” dacht ik. Nu vind ik het enkel een compliment voor de acteurs omdat ze het authentiek en realistisch deden lijken. Ik werkte trouwens met film en film is erg duur, je gaat zomaar niet improviseren. Dat er nu digitaal gewerkt wordt verandert de zaken, je kan uren filmen voor weinig geld.
Wat me ook altijd gestoord heeft is dat regisseurs, net zoals acteurs, getypecast worden. Men wil je altijd enkel dezelfde films zien maken. Terwijl de job niet anders is of het budget nu 200 of 1 miljoen dollar is. Of het nu om een komedie, een sciencefiction film, een oorlogsfilm, een musical of een horrorprent gaat; de job van de regisseur is dezelfde. Mensen zoals Alfred Hitchcock en John Carpenter franchiseren zichzelf, dat is marketing, maar als regisseur irriteert het me omdat niemand eraan denkt me een goede western aan te bieden. ‘Hij doet geen westerns, hij doet komedies’ heet het dan.
Terwijl ik tussen ’69 en ’72 aan een reeks westerns heb meegewerkt. Zo maakte ik kennis met Sergio Leone die westerns omtoverde in balletten. Hij vond de western terug uit door er een opera van te maken. Westerns zijn fun om te maken. “Wanneer ze zouden weten hoe plezierig het is zouden ze ons nooit westerns laten maken” zegt Walter Hill en hij heeft gelijk. Je kan ook ontzettend veel in westerns steken. Helaas blijkt de industrie niet meer geïnteresseerd. Jammer want er zijn zoveel prachtige westerns gemaakt. The Wild Bunch, de films van John Ford, Budd Boetticher, William Wyler; The Westerner, wat een meesterwerk was dat! Ach, er is rommel geproduceerd maar ook heel veel goede films.
Wat maakt iemand een goed, getalenteerd regisseur?
LANDIS: Ik ben geen goed regisseur! Talent is iets interessant. Ik heb al in veel filmscholen les gegeven, wat me deed beseffen dat filmmaken niet zo moeilijk is. Het is een vak dat je kan leren, technieken die je kan leren beheersen. Wat je echter niet kan leren is talent. Mensen kunnen zingen of ze kunnen niet zingen. Het is genetisch bepaald, men spreekt niet toevallig over een god given talent.
Ik kan iemand beter maken in een film, via camerastandpunten en montage, wanneer je een goede en een slechte acteur hebt in een scène kan je de slechte redden door alles via de reacties van de goede acteur te laten lopen. Wanneer een acteur iets niet kan zeggen kan je hem een appel laten eten terwijl hij praat omdat iedereen natuurlijk spreekt terwijl ze trachten te eten. Er zijn veel trucs maar talent kan je niet creëren. Ik weet ook niet wat het is, anders was ik zeer rijk.
Het is niet de eerste keer dat je humor en horror combineert. Er was An American Werewolf in London, Innocent Blood.
LANDIS: Innocent Blood was een komedie maar het irriteert me altijd wanneer mensen An American Werewolf in London omschrijven als een komedie. Het is in se een erg tragisch verhaal dat ongewild grappig werd. Ik wou de film erg realistisch houden. Suspension of disbelief is essentieel voor een goede horrorfilm, je moet geloven dat je het verhaal echt beleeft. Dat is wat William Friedkin gedaan heeft voor The Exorcist. In mijn ogen is dat de meest katholieke film ooit gemaakt, de paus zou Friedkin heilig moeten verklaren.
Ik ben een atheïst en geloof niet in God en de duivel. Weet je waarom ik een atheïst ben? Toen ik jong was gebruikte men de uitdrukking “I swear to God” om iets als ‘waar’ te verklaren; “er zit een olifant daar, I swear to God”. Dat had iets magisch, God was voor mij een magiër. Toen ik The Exorcist zag geloofde ik alles: de duivel, de bezetenheid en ik was zo blij toen de priester opdook, …. Achteraf was het effect meteen weg maar ik zag de film samen met vrienden die misdienaar waren geweest en zij hadden maanden lang nachtmerries.
Mijn opzet bij An American Werewolf in London was het echt te maken en dat is natuurlijk belachelijk. Ik maakte mijn protagonist een slimme held en wat doen intelligente mensen wanneer ze iets ridicuul tegenkomen: ze lachen. Ze maken een grap omdat het onmogelijk is. En wanneer het dan zogenaamd echt gebeurt, wanneer iemand verscheurd wordt door een weerwolf, blijft het grappig want onmogelijk. Wanneer de held dood is, is hij kwaad want hij kan het niet geloven omdat het waanzinnig is. En het is waanzinnig. Maar voor mij is het niet grappig en het eindigt alleszins niet positief. Wat ik leuk vond is dat het absoluut niet subtiel is. Het begint met de jongens die tussen schapen zitten en naar een café gaan dat ‘The slaughtered lamb’ heet. Het is alsof met vette letters geschreven wordt “ze zijn dood!”.
Overigens ging het script lang mee; ik schreef het in ’69 en verfilmde het in ’81. De reacties waren 50/50: ofwel vond men het te grappig om angstaanjagend te zijn, ofwel vond men het te schrikwekkend om komisch te zijn. Na Blues Brothers had ik een zekere macht en kon ik de film maken. Alle songs stonden in het scenario en Elmer Bernstein schreef zo’n zes minuten filmmuziek. Tegen mijn wil bracht Polygram een soundtrack uit van Mika met muziek die niets met de film te maken had, daar was ik niet erg blij mee.
Je blijft vooral de regisseur van Blues Brothers.
LANDIS: Dat hangt er van af in welk land ik ben. In sommige landen associëren ze me vooral met Three Amigos, in Frankrijk is het dan weer Trading Places. In Rusland verkiezen ze Spies like US, waarschijnlijk omdat het een period piece is dat de draak met alles en iedereen steekt. In Engeland is het An American Werewolf in London. In Chicago Blues Brothers.
Is dat jouw favoriet en de reden waarom je Blues Brothers 2000 maakte?
LANDIS: Eerlijk gezegd heb ik problemen met al mijn films. Films maken is compromissen sluiten en omgaan met mensen – het is geen toeval dat Hitchcock de filmploeg omschreef als “de mensen tussen mij en mijn film” – en achteraf zijn er steeds dingen die je betreurt. En je bekijkt de zaken ook anders. Bij Three Amigos had ik drie acteurs die niet konden paardrijden en ook geen lessen wilden volgen; wanneer ik de film bekijk denk ik dat mijn grootste prestatie is dat de kijker gelooft dat deze kerels paardrijden. Met dank aan de stuntlui. Wanneer ik het objectief probeer te bekijken is het een leuke dwaze film. De muzikale score is ook schitterend; Elmer Bernstein spot met Elmer Bernstein.
Hoe positief of negatief zie je de filmwereld evolueren?
LANDIS: Heel wat mensen zitten in de filmindustrie voor de foute redenen. Ze willen rijk en beroemd worden. Maar wanneer je echt films wil maken krijg je dankzij de technologie meer kansen en mogelijkheden. Je kan met kleine camera’s een perfecte film draaien die je monteert op je laptop. Het voordeel is dat je dat kan. Maar ik zie dat velen het niet doen, ze kunnen het maar doen het niet. Wat ik jonge filmmakers ook zeg is: “don’t make a movie, make 15 movies.” Je mag niet alles investeren in een script dat je dan niet kan verfilmen, waarop je zegt “ik stop ermee”.
Je maakte twee afleveringen van de ‘Masters of Horror’-reeks, Deer Woman en Family. Hoe leuk was die ervaring?
LANDIS: Schitterend, met 1 miljoen dollar en 15 draaidagen kan je enkel tevreden zijn. Op creatief vlak werkt dat ontzettend stimulerend, we kregen carte blanche om ons ding te doen. Dat ik voor Deer Woman samen kon werken met mijn zoon Max, die debuteerde als scenarist, was helemaal super. We hebben er een heel originele aflevering van kunnen maken. Een buitenbeentje in de toch al ongewone reeks.
BRUSSEL – 13 APRIL 2011
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in FILMMAGIE, n° 627, september 2012)
THE BLUES BROTHERS; John Landis, USA 1980; 132′; met John Belushi, Dan Aykroyd, Carrie Fischer; FILM: **** / EXTRA’S: ** (documentaires); dis. Universal; BLUES BROTHERS 2000; John Landis, USA 1998; 130′; met John Goodman, Dan Aykroyd, Carrie Fischer; FILM: ** / EXTRA’S: 0; dis. Universal; BURKE & HARE; John Landis, GB 2010; 91′; met Tom Wilkinson, Simon Pegg, Andy Serkis; FILM: ** / EXTRA’S: 0; dis. A-Film.