Quentin Tarantino’s Death Proof: Visueel spektakel gedrenkt in kinetische energie
Met een ‘Grindhouse’ double-bill, twee Z-films verbonden door ‘camp’ trailers, wilden Robert Rodriguez en Quentin Tarantino een ‘exploitation cinema’ menu van de ultieme jaren 70 drive-in ervaring samenstellen. Het retrorecyclage concept flopte in de V.S. en de Weinsteins besloten Cannes te gebruiken als lanceerplatform voor twee afzonderlijke, met 20 minuten verlengde, ‘auteurfilms’ in Europa.
Quentin Tarantino’s enthousiasme werkt aanstekelijk. Wie hem in Cannes bezig zag kan alleen maar bewondering hebben voor zijn ongeremde energie, onblusbare filmpassie en onstuitbaar geloof in de kracht van beelden. Bovendien tovert hij een ongewone autobiografie op het scherm: fragmenten uit zijn filmgeheugen vermengd met elementen van zijn leefwereld. Alleen, het speelgoed glipt geregeld uit zijn handen. Tarantino’s concepten – zijn pitch is geen verhaal maar een idee – botsen met de economische realiteit. Omdat hij de speeltuin nooit wil verlaten, geeft Tarantino graag een creatieve draai aan marketingverzinsels.
Na de ongelukkige opdeling van Kill Bill in twee ‘volumes’ kon Tarantino in Cannes opnieuw vol aan de bak om de scheiding van het Grindhouse-tweeluik te verkopen als een creatieve daad. Het uitbrengen van een langere versie “was altijd al de bedoeling” verzon Tarantino terwijl Harvey Weinstein de ‘auteurfilms’ van Tarantino en Rodriguez verkoos boven het inferieure Grindhouse. Geen woord over meer poen pakken via twee releases en ontelbare dvd-versies.
Grindhouse begon als een idee van Robert Rodriguez (via een Z-filmpastiche een ode aan slechte films brengen) en een verlangen van Quentin Tarantino (de energie die hij tijdens zijn jeugd aantrof in populaire ‘grindhouse’ cinema terugvinden). Het duo wou de wegwerpgenres van de jaren 70 eren én overstijgen. Rodriguez draaide Planet Terror, geïnspireerd door goedkope horrorfilms. Tarantino haalde voor Death Proof de mosterd bij slasher- en autoachtervolgingsfilms.
We volgen de avonturen van een onprettig gestoorde ex-stuntman met een door testosteron verwrongen wereldbeeld. Stuntman Mike maakt de wegen onveilig met zijn blauwe-wagen-met-doodshoofd, een wapen op wielen dat alleen voor de bestuurder ‘death proof’ (doodbestendig) is. Mike’s slachtoffers zijn ‘stoere vrouwen’, ‘seksbommen’ die hij trakteert op een frontale botsing of obsessieve achtervolging.
De film is opgedeeld in twee subverhalen, met twee vrouwelijke trios achter het stuur in respectievelijk Tucson, Arizona en Beyrouth, Tennessee. Inruilbare locaties met lange straten vol winkels en bars bezocht door verveelde figuren op zoek naar contact en opwinding. Death Proof is, zoals een Z-film pastiche betaamt, een ontregelde film. Cameraman Tarantino werkt met bruuske zoombewegingen, monteuse Sally Menke snijdt brutaal, scenarist Tarantino vult tijd met holle dialogen en zowel de geluids- als beeldkwaliteit zijn slecht.
Daarbij beperkt Tarantino zich niet tot het nabootsen van verdwenen cinema. Hij doet twee vreemde dingen. Ten eerste introduceert de cineast, die graag benadrukt hoeveel hij voor Pulp Fiction van Godard stal, een vervreemdingseffect. Door situaties en gedrag uit te vergroten ontstaat afstand. Een ‘blik op’ die pas tijdens actiescènes ‘inleving’ wordt. Daarom bevatten de dialogen geen diep-gang en is de lapdance niet opwindend. Tweede punt is dat Tarantino de nostalgie overstijgt door hedendaagse technologie (gsm, iPod) te introduceren in een seventies universum.
Dat anachronisme geeft aan hoe Tarantino’s verbeelding zijn herinnering kleurt. Alles fusioneert in een mix die niet oud of nieuw is maar een soort tijdloze, cinematografische cocktail. Luik 1 begint met eindeloze gesprekken tussen tough chicks. Onderwerpen zijn drugs, geld, drank en seks. Teenagerpraat. Of juister: meisjespraat bedacht door jongens. Er volgt een uitdaging (Mike dwingt een schootdans af) en het kat- en muisspel begint. Ook hier verrast Tarantino. Hij trekt een dunne scheidingslijn tussen heldin(nen) en slechterik, hangt alles op aan twee autoachtervolgingen die amper een vierde van de film beslaan en laat de dood van het eerste trio vrouwen wreken door het tweede drietal.
Het eerste deel is een misdaadverhaal waarin een seriemoordenaar meisjes afslacht. Sadisme en seksisme triomferen: vrouwenlichamen worden verminkt en verscheurd. Het tweede deel is een louterend wraakverhaal met een stuntvrouw die de rollen omkeert. De agressor wordt opgejaagd, vernederd en vakkundig geliquideerd. Na het ultrageweld van deel 1 volgt de catharsis van deel 2. Quentin Tarantino beoogt een ouderwetse adrenalinestoot (spectaculaire actie zonder digitale effecten) met een visueel spektakel gedrenkt in bijna kinderlijke kinetische energie en versterkt door auditieve saturatie. Maar zijn vol referenties gestouwde hommage onthult ook hoe Z-films seksisme en loutering verstrengelen. Daar ligt de kracht én de beperking van Tarantino: zijn remix-cinema zegt iets over onze cultuur (en wereld) maar voegt er weinig aan toe.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in FILMMAGIE, n° 576, juli-augustus 2007)
DEATH PROOF: reg., sce. & fot. Quentin Tarantino / mon. Sally Menke / act. Kurt Russell (Stuntman Mike), Sydney Tamiia Poitier (Jungle Julia), Vanessa Ferlito (Arlene), Jordan Ladd (Shanna), Tracie Thoms (Kim), Rosario Dawson (Abernathy), Zoë Bell (Zoë), Mary Elizabeth Winstead (Lee), Rose McGowan (Pam), Eli Roth (Dov), Omar Doom (Nate) / pro. Elisabeth Avlelan, Robert Rodriguez, Erica Steinberg & Quentin Tarantino / ex. pro. Bob & Harvey Weinstein / USA / 2007 / 110’ / dis. A-Film