Dossier American Independents. Deel 3: Evenhand, producent-filmmaker Joseph Piersons visitekaartje
36 uur Frankrijk. Het leek wel het programma van een Amerikaans toerist in Europa, maar het was de tijd die «producent-filmmaker» Joseph Pierson (°1957) in Deauville kreeg om zijn indie-werkstuk Evenhand (2002) te promoten. Dat sociaalrealistische politiedrama werd in de Franse badstad weliswaar weggedrukt door de promotiemachine van Hollywood Homicide maar liet een diepere indruk na.
Evenhand is een evenwichtig portret van twee politieagenten en een complex sfeerbeeld van een voorstedelijke wijk in het Amerikaanse Zuiden. Agenten Francis en Morning ontdekken de frustraties van hun job en merken dat gevaar en verveling een verraderlijke combinatie vormen. De clichés van de «buddy cop movie» maken hier plaats voor de subtiele evolutie van een (werk)relatie en een realistische karakterstudie. «Wat mij interesseert», zegt Pierson, «is hoe mensen met situaties omgaan, hoe hun persoonlijkheid uit hun dagelijks leven spreekt».
Deze personagegerichtheid is ook verbonden met een trager ritme («anders verdrong stijl de inhoud») en onvoorspelbare gewelduitbarstingen («er wordt weinig geschoten maar wanneer het toch gebeurt is de impact dramatisch»). Een babbel met «insider» Joseph Pierson over onafhankelijk filmmaken in de VS.
Hoe belandde je in de filmwereld?
JOSEPH PIERSON: Heel toevallig. Als student boeiden de films van Bunuel en Bergman me maar ik wou schilder of grafisch ontwerper worden. Na mijn kunstopleiding vroeg een vriendin die voor Woody Allen werkte of ze een familielandgoed net buiten New York kon bekijken. Ik bemiddelde met mijn oom, zij nam foto’s en omdat de locatie Woody Allen beviel besloot hij er A Midsummer Night’s Sex
Comedy (1982) te draaien.
Als beloning kon ik als productiemedewerker aan de slag. Omdat ik weinig te doen had, kon ik mijn ogen de kost geven. Door getuige te zijn van de samenwerking tussen een van de grootste regisseurs en een van de beste D.O.P’s, Gordon Willis, kreeg ik de filmmicrobe te pakken. Bovendien kon ik als assistent van Allen samen met beide heren de dailies bekijken en lessen trekken uit hun reacties. Achteraf kreeg ik nog de kans om mee te werken aan Woody Allens Zelig, Broadway Danny Rose en The Purple Rose of Cairo. Het was alsof ik filmschool én praktijklessen combineerde.
Een volgende stap zette ik als executive producent van de Brits-Canadese co-productie A Child’s Christmas in Wales (1986). Voor deze Dylan Thomas-adaptatie richtte ik met mijn vriend Jon Glascoe een eigen productiefirma op: Cypress Films Inc. We ontwikkelden enkele tv-films, van Lost in the Barrens (1990) tot Harrison Bergeron (1995), en zelfs een mini-serie (The Sound and the Science). Een tv-reeks leek voor de hand te liggen maar mijn interesse ging naar speelfilms uit.
Ons eerste project was Julian Po (1997), een door Alan Wade geschreven en geregisseerde dramatische komedie. Een moeilijke maar leerrijke ervaring. Om de film te redden bracht ik veel tijd in de montagekamer door. Ik leerde hoe belangrijk keuzes zijn bij het vertellen van een verhaal en ontdekte hoe complex de rol van een producent is. Hij fungeert als een ondernemer die tegelijk visionair, kunstenaar, manager, technisch adviseur en zakenman is. De producent moet in een film geloven en zorgen dat hij wordt gemaakt.
Evenhand is je tweede film als regisseur.
J. PIERSON: Eigenlijk mijn eerste als zelfstandig regisseur, want Jon Glascoe was co-regisseur bij Cherry (1999). Ik stond in voor de visuele aspecten van deze romantische komedie terwijl Jon de acteursregie verzorgde. Een beetje zoals de Coen Brothers! Als producent kijk ik constant uit naar interessante scenaristen en dankzij een collega kwam ik met Mike Jones in contact. Hij liet me in 1997 Evenhand lezen. Het beviel me maar toch was er een lange incubatieperiode.
Twee jaar lang werkten Mike en ik, voornamelijk via email, samen aan scriptverbeteringen tot het goed genoeg was om aan mijn partner te tonen. Jon zag Evenhand meteen als ons volgend project. De tweede helft van 1999 was het zoeken naar financiering die ons tot eind 2000 bezighield. Januari 2001 startte de pre-productie, in maart/april de 26 dagen durende opnames en de montage sleepte aan tot juni 2002.
Evenhand ging uiteindelijk in première tijdens AFI Fest in Los Angeles in november 2002. Het duurt écht een eeuwigheid vooraleer een onafhankelijke film met een budget kleiner dan l miljoen dollar afgewerkt geraakt! Het voordeel is dat ik als «producent-filmmaker» geen compromissen hoefde te sluiten. Zo wou ik absoluut de acteur Bill Sage omdat het personage Ted Morning een rol met heel veel nuances is.
De film zit vol vreemde details zoals mensen die rondlopen met grote borden waarop opschriften staan zoals «I’m a thief». Wat was de inspiratiebron?
J. PIERSON: Enkele jaren geleden veroordeelde een rechter in Texas mensen tot het zichtbaar dragen van dergelijke borden als straf voor a-sociaal gedrag. Het beeld van deze middeleeuwse publieke vernedering bleef door mijn geest spoken en ik besloot dat erg visueel gegeven te gebruiken.
Even visueel is de muurschildering die tijdens de film ontstaat. Is er een parallel met de film?
J. PIERSON: Inderdaad. Je werkt met afzonderlijke puzzelstukjes en begrijpt pas wat ze betekenen wanneer je het totaalbeeld ziet. In het script stond niets over muurschilderingen. Maar toen we op locatiejacht trokken in San Antonio (Texas) merkten we ze op. Het leek me een narratief en visueel interessant dramatisch accent. Eerst schilderen kinderen een met graffiti bedekte muur wit, dan verschijnen de eerste contouren en aan het slot is het schilderij volledig. De hoofdfiguur is een mythische Mexicaanse genezer die verwijst naar de relatie tussen agent Morning en probleemjongen Toby. Hun relatie eindigt tragisch maar toch wou ik een visueel symbool van hoop in de film brengen.
Evenhand zorgt ook voor vooruitgang in het centrale dilemma van de agenten. «You wanna help people? You arrest them. That’s what you do; you’re a cop». Met deze woorden heet Ted Morning zijn nieuwe partner Rob Francis welkom in San Louisa, Texas. Het klinkt simplistisch, maar er zit veel waarheid in. Het is niet aan agenten om mensen of hun leefomstandigheden te veranderen, ze moeten alleen de orde in stand houden.
Nieuwkomer Rob Francis introduceert terecht het idee dat je met mensen kan communiceren wanneer je in een gemeenschap werkt. Daar komt ook de titel van. «EvenHand» is geen Engels, «evenhanded» wél. Het betekent «evenwichtig» en wat Francis doet is «een balans vinden». Hij tempert de nood aan autoriteit en gezag met een beetje respect en inlevingsvermogen. Wat hij van Morning leert is dat je je als agent niet in een situatie plaatst die je niet kan controleren.
Hoe sta je als onafhankelijke filmmaker tegenover mainstream cinema?
J. PIERSON: Mainstream cinema is voor mij weinig bevredigend omdat de verhalen en personages zelden interessant zijn. Ik heb zo mijn pleziertjes maar ik verkies films die meer inspanningen vragen. Evenhand is geen experimentele film maar als toeschouwer moet je wél zelf linken leggen en vragen beantwoorden. Heel bewust vermijd ik b.v. dat een personage «ik ben ongelukkig» zegt. Het is de kunst dat anders over te brengen.
Vorig jaar presenteerde Matt Dillon hier City of Ghosts, een film waar jouw scenarist Mike Jones ook aan werkte en die in Europa onuitgebracht bleef. Wanneer je dergelijke verhalen hoort, ben je dan niet bang voor de kansen van een film zonder sterren en met een regisseur zonder naam?
J. PIERSON: Uiteraard, al wist ik van het begin dat het moeilijk zou worden. City of Ghosts flopte in de VS na een beperkte release. Jammer genoeg kreeg Mike Jones zelfs geen credit. Evenhand was trouwens zijn eerste film, maar wij liepen zoveel vertraging op dat City of Ghosts ons voorstak. Dat wij voor Evenhand momenteel nog geen verdeler hebben is een grote teleurstelling.
Het feit dat we geen «namen» op de affiche hebben staan speelde daarbij waarschijnlijk een rol. Gelukkig wordt de film in november 2003 vertoond op het betaaltelevisiekanaal The Sundance Channel. Vroeger volstond dat om een onafhankelijke film uit de kosten te helpen, maar helaas hebben de Amerikaanse tv-zenders hun vertoningstarieven drastisch verlaagd. Vooral voor films zonder bioscooprelease. We vonden ook een dvd-verdeler (Hart Sharp Video), die voor een (februari 2004)-release zal zorgen in de VS.
Maar geen bioscoopcarrière vormt een hinderpaal. Een film die niet kan profiteren van de marketingmachine bij zaalvertoningen, bestaat niet voor het publiek en zowel bi[ verhuur als verkoop is de vraag naar die onbekende «titel» dan ook beperkt. Wat een publiek vinden nog bemoeilijkt en quasi onmogelijk maakt om er voldoende aan te verdienen. Nu goed, we trachten in elk geval om zoveel mogelijk mensen te bereiken. We nemen deel aan tal van festivals in de VS en Europa om potentiële distributeurs te overtuigen.
Ik probeer de film ook zoveel mogelijk zélf te gaan voorstellen om persaandacht te krijgen. Vaak is het een vicieuze cirkel; in Edinburgh b.v. werd ik geïnterviewd door journalisten die Evenhand goed vonden maar het slechts zouden publiceren als de film uitkwam. Slepen we geen distributiedeal uit de brand, dan wordt de film een visitekaartje voor mij. Ook daarom tracht ik via festivals visibiliteit te creëren. Waardering voor een eerste film kan helpen om een tweede gefinancierd te krijgen. Want eind 2003 zal ik het promoten van Evenhand op een lager pitje zetten om mijn energie te richten op wat mijn tweede film moet worden: Escape, naar een scenario van Annie Nocenti.
Deauville, 13 september 2003
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in Film en Televisie, n° 542, mei-juni 2004)