De Western. Deel 4: Demythisering van Amerika
Een van de mythes die in het hedendaagse Amerika leeft, is die van de VS als vredelievende natie. Het is een mythe die niet overeenstemt met zowel de realiteit als de geschiedenis van het land én die het wederzijdse onbegrip tussen de Oude en de Nieuwe Wereld versterkt. Sommige westerns bevestigen die mythe, veel meer ontluisteren ze.
De ontsluiting van de «frontier» ging immers gepaard met geweld, met onderlinge strijd en uitroeiing van een groot deel van de indiaanse bevolking. Meer nog, geweld was in de psyche van de «westerner» verankerd als gevolg van twee oorlogen: de onafhankelijkheidsstrijd én de burgeroorlog. Vooral de Civil War (1861-1865) bleek een trauma dat lang nazinderde. De verscheurdheid van het land en de brutaliteit van de broederstrijd lieten hun sporen na in de samenleving én later ook in de cinema.
Vaak onuitgesproken. Het is geen toeval dat de western hier voor de gepaste «omweg» zorgde. De duiding van het geweld bleef evenwel problematisch. Vooral wanneer het ging om blind, zinloos geweld. Extreem geweld van mensen voor wie het leven waardeloos is geworden. Vaak mensen die hongeren naar voedsel, onderdak, vrijheid of liefde. In Anthony Minghella’s burgeroorlogdrama Cold Mountain veranderen veldslagen in slachtpartijen en zwerven er heel wat figuren-met-wapens rond die hun eigen mensen verkrachten, verminken en doden.
«Oorlog is de som van alle kwaad». (Thomas «Stonewall» Jackson)
Puur zinloze kwaadaardigheid. Het gaat om realistisch getekende Amerikanen, die niet altijd vredelievend zijn en ervaren dat goedheid hen niet noodzakelijk doet zegevieren. Inman, de Odysseus van dit tijdperk, oogt in Cold Mountain als verrader en deserteur weinig heroïsch. Maar hij heeft de moed om, wanneer hij beseft dat de oorlog alleen maar tot een zinloze dood leidt, er uit te stappen. Een daad die in de Amerikaanse samenleving, gebaseerd op groepsgeest en gehoorzaamheid, subversief is. Ook al wordt Inman gedreven door liefde en sneuvelt hij uiteindelijk.
Cold Mountain geeft aan dat er uit de geschiedenis lessen te trekken zijn (m.b.t. oorlog en geweld) én dat het verleden invloed uitoefent (op de frontier mythe en later op de western). Het is een baanbrekende en subversieve film die bewijst dat ook voor hybride independents zoals Miramax een belangrijke rol in de Amerikaanse cinema is weggelegd.
De Amerikaanse Burgeroorlog werd voor het eerst in beeld gebracht door filmpionier D.W. Griffith, wiens vader een confederale «oorlogsheld» was. De verhalen die hij thuis hoorde inspireerden Griffith om in The Birth of a Nation (1915) zijn visie op de Burgeroorlog te geven. Resultaat was een omstreden epos waarin Griffith de Ku Klux Klan een blank meisje laat redden uit de handen van een voormalige slaaf die haar tracht te verkrachten. Wat leidde tot felle protesten en nog meer verdeeldheid in een nog altijd verscheurd land.
Het zette Hollywood tot voorzichtigheid aan en lange tijd was de Burgeroorlog alleen maar goed voor zijdelingse verwijzingen in films of voor vrijblijvende avonturen zoals in Edward Sedgwicks Southern Yankee (l 948). John Huston bracht met The Red Badge of Courage (1951) het verhaal van een Noordelijke soldaat die tijdens de gevechten ook een innerlijke strijd levert. Problemen met hoofdacteur Audie Murphy zorgden voor een verminkte film, maar de beelden van brutale oorlogsvoering en de symbolische verzoening (de antiheld krijgt beide vlaggen in handen) waren memorabel.
De brutaliteit en verwoestingen van de oorlog kwamen pas opnieuw in beeld toen John «l make westerns» Ford met The Civil War (over de bloedige slag om Shiloh) zijn bijdrage aan How the West Was Won (1962) leverde. Jaarlijks spelen in de VS «re-enacters» de belangrijkste veldslagen van de Civil War na op de veelal beschermde authentieke locaties. Maar televisie moest Hollywood helpen om de scharniermomenten ook te re-ensceneren op film.
«Goed dat oorlog zo verschrikkelijk is of we zouden ons er te zeer aan hechten». (Robert E. Lee)
Het was de door de Burgeroorlog gefascineerde mediatycoon Ted Turner die zich achter het idee van Ronald F. Maxwell schaarde om een «Civil War Trilogy» te maken. Een drieluik bestaande uit Gettysburg (1993), de prequel Gods and Generals (2003) en het nog te draaien slotdeel Last Full Measure (voorlopige titel). Gods and Generals (Warner, film: *** / extra’s: ****) is een 210 minuten durend epos over drie beslissende veldslagen (Manassas, Fredericksburg, Chancellorsville) en drie sleutelfiguren: Unionist Joshua Chamberlain (Jeff Daniels) en Confederalen Thomas «Stonewall» Jackson (Stephen Lang) en Robert E. Lee (Robert Duvall).
De volgzaamheid die het hoofdpersonage in Cold Mountain afwijst, zorgt er in Gods and Generals voor dat iedereen naar de slachtbank marcheert. Voor Jackson is «oorlog de som van alle kwaad», maar hij stelt zich wel «ten dienste van mijn land». Net zoals Lee het zijn plicht vindt om zijn «home» Virginia te verdedigen. Al is hij triest: «Ik dacht dat ik het nooit zou meemaken dat de president een leger zou samenstellen om zijn eigen land binnen te vallen».
Ronald F. Maxwell breekt met de visie dat het in de Burgeroorlog alleen maar om de afschaffing van slavernij ging. Slechts een klein deel van de soldaten had zelf slaven en de meesten beseften ook dat slavernij tot verdwijnen gedoemd was. Het ging de Zuiderlingen om de verdediging van hun «homeland» (nooit het hele Zuiden) en «way of life» tegen de inmenging van de republikeinen (Jackson: «Hoe kan er sprake zijn van eenheid als één deel van het land zijn wil opdringt?»). Virginia scheidde zich af na een dreiging met geweld van het Congres en tal van andere staten volgde (vandaar dat men ook over «Secessieoorlog» sprak).
De economische motieven van beide kampen vergeet de scenarist-regisseur maar hij heeft wel aandacht voor de chaos en de brutaliteit van de oorlog, de prijs die burgers betalen voor het conflict, de moeilijke positie van de zwarten en de pijnlijke broederstrijd («we ontvluchtten Ierland omwille van de tirannie en schieten hier op elkaar»). «De Burgeroorlog is de Amerikaanse Ilias» zegt Maxwell in zijn audiocommentaar, en Gods and Generals heeft inderdaad wat van een heldendicht (vol citaten en symboliek) met een universele dimensie. Een mystiek slot verwijst bovendien naar de afloop en de impact van de Amerikaanse Burgeroorlog.
De western verbond deze gevolgen met zijn klassieke thema’s en verhalen. In het tragische Shenandoah (1965) van Andrew V. McLaglen tracht een boer uit Virginia tevergeefs zijn familie bij elkaar te houden terwijl dezelfde regisseur in The Undefeated (1969) soldaten uit beide kampen samenbrengt tijdens de rumoerige nasleep van de oorlog. The Undefeated (20th Century Fox, film: *** / extra’s: geen) begint met een gevecht tussen de Union Cavalerie geleid door officier John Henry Thomas (John Wayne) en de zuiderlingen aangevoerd door James Langdon (Rock Hudson). De slachtoffers vallen bij bosjes en wanneer even later het bericht komt dat generaal Lee «zich drie dagen geleden heeft overgegeven», spreekt uit de ogen van Thomas de tragiek van de slachting.
Maar «voor ons is het nooit voorbij» oppert Langdon. Hij steekt zijn boerderij In brand en besluit een «wagon trail» zuidwaarts te leiden. Thomas verlaat het leger en neemt zich voor naar het westen te trekken om er als cowboy te leven. Snel beseft hij dat het «een moeilijke manier is om geld te verdienen, oorlog voeren was eenvoudiger». De wegen van de vroegere tegenstanders kruisen elkaar, hulp wordt samenwerking in een confrontatie met een corrupte Mexicaanse militair. Andrew V. McLaglen maakt in The Undefeated duidelijk dat samenleven noodzakelijk is maar problematisch blijft.
Een 4 juli-viering loopt op een massale knokpartij uit, een ritueel dat als uitlaatklep fungeert. De problemen blijven bestaan. Racisme maakt de overstap naar de western wanneer een Cherokee indiaan en een blank meisje een relatie beginnen. Terwijl Thomas de «go west» roep volgt om ergens in het territorium dat zich uitstrekt van Missouri tot de Stille Oceaan vee te fokken en een gezin te stichten. Een avontuur, voer voor volgende westerns.
In de Burgeroorlog streden niet alleen legers maar ook guerrilla’s. Veelal misdadigers en sociopaten die zo wreedaardig tekeer gingen dat ze na de oorlog geen gratie kregen. Jesse James en Cole Younger werden daardoor de outlaws die westernregisseurs zo fascineerden (l Shot Jesse James, The Great Northfield Minnesota Raid, The Long Riders,…). Het meest recent nog in American Outlaws (Paradiso, Film: ** / Extra’s: geen) waar Les Mayfield ook de «War against the railroads» en het ontstaan van de Jesse James mythe behandelt.
In Clint Eastwoods The Outlaw Josey Wales (Warner, film: **** / extra’s: geen) ziet een boer uit Missouri hoe zijn vrouw en kind worden afgeslacht door «raiders» verbonden met het Noordelijk leger. Het motiveert Josey Wales (Clint Eastwood) om mee te vechten in de Amerikaanse Burgeroorlog. Wanneer hij zich achteraf bij de nieuwe orde weigert neer te leggen wordt Wales de outlaw opgejaagd door hen die hij zelf wou opsporen. Hij verzaakt uiteindelijk aan wraak, ontwikkelt sociale gevoelens en vestigt zich in een nieuwe gemeenschap die worstelt met de pijnlijke gevolgen van de oorlog (dood, verwoesting, armoede) maar harmonieus met de uitgespuwde indianen samenleeft.
The Outlaw Josey Wales (1976) is een ode aan het leven en toont een samenleving die geneest van zijn wonden. De achter Josey’s baard verborgen littekens worden verbonden met een collectieve beproeving («We stierven allemaal een beetje in die oorlog» besluit Josey) en uitzieking. De man die «op weg naar de hel» was krijgt een nieuwe kans, een nieuw leven. Al blijven de sporen van de Burgeroorlog.
IVO DE KOCK
(Artikel verschenen in Film en Televisie, n° 540, maart 2004)