R.I.P. David Lynch: “In heaven everything is fine”

David Lynch laat ons een fantastisch oeuvre na. Maar ook persoonlijke herinneringen. In Filmkrant stonden we stil bij onze persoonlijke eerste kennismaking.
«Ik hou ervan om binnen te dringen in een donkere zaal en me in de duisternis verloren te voelen. Voor mij is dat cinema en ik hoop dat anderen hetzelfde plezier beleven wanneer ze mijn films gaan bekijken» Dixit David Lynch. Verloren, verrast, verwonderd, verbluft, verrukt. Met dat gevoel bleven we achter bij onze eerste kennismaking met de grootste Amerikaanse surrealistische filmmaker in april 1980. Buiten een vage underground reputatie was er niets dat voorbereidde op Eraserhead in de Antwerpse zaal King Kong (later doelwit van brandstichting door een fascistische militie) tijdens een American Independents festival georganiseerd door de uitgever van Andere Sinema, het filmtijdschrift waar we in ons jeugdig enthousiasme epossen over Cassavetes en Cronenberg penden.

De kopie was barslecht maar geen film zou ooit nog met zo’n kracht binnenkomen. Met dank aan letterlijk ongeziene beelden – tegelijk vreemd, griezelig, onthullend en vernieuwend – en absurde dialogen. Henry, de baby en de Lady in the Radiator lieten ons nooit meer los. Lynchiaanse cinema werd een (kijk)ervaring waarbij de film het scherm verlaat, een droomtoestand creëert en blijft voortleven. Omdat Lynch nooit afrondt maar deuren opent. Dromen start die in het onderbewustzijn duiken. Zonder boodschap of verklaring de verbeelding prikkelt. Waardoor zijn dromen en nachtmerries blijven nazinderen. En zijn dood zo hard binnenkwam. Alhoewel zijn laatste film dateert uit 2006 blijft zijn oeuvre leven. Niet in het verleden maar in de tegenwoordige tijd. De cinema van Lynch heeft nog toekomst.
Ivo De Kock
