Dossier I’m Not There: Deel 2 Interview Todd Haynes: Ik heb een PhD in Dylan

mrt 21, 2017   //   by Ivo De Kock   //   actueel, drama, film, genre, Haynes, interview, thema  //  No Comments

TODD HAYNES

Het 7 jaar durende Dylan-avontuur van Todd Haynes is na de wereldpremière van I’m Not There in Venetië nog niet ten einde. De regisseur trok ‘on the road’ met zijn onconventioneel passieproject. Na het New York Film Festival en voor het London Film Festival stapte Haynes in Gent af. We spraken met de man, wiens favoriete Dylan-album ‘Blonde on Blonde’ is, over de vele gezichten van Bob Dylan en de stilistische, thematische en muzikale rijkdom van I’m Not There.

Zeven jaar lang heb je aan I’m Not There gewerkt. Groeide het veelvoudige vertelperspectief van je script organisch?
TODD HAYNES: Met Far from Heaven als tussenstap sleutelde ik er inderdaad zeven jaar aan. Het was veeleer een ‘instant idee’; de gedachte om over Bob Dylan een film te maken ging direct gepaard met het verlangen om hem meervoudig te benaderen. ’t Kwam in eenzelfde pakket. Begin 2000 werd de drang geboren om een prent over zijn leven te maken.

Ik had maar weinig hoop dat ik de rechten op zijn muziek zou kunnen verwerven. Toen dat onverwachts toch lukte in de herfst van dat jaar was het net tijd om Far from Heaven op te starten. Ik verliet Portland waar ik naartoe was verhuisd en werkte twee jaar aan die film. Toen ik terugkwam herbegon ik met de grondige research voor I’m Not There. Het was een periode waarin ik opnieuw honger kreeg om Dylans muziek te horen en zijn leven te exploreren.

I’M NOT THERE

Hoe heb je Dylan weten te overhalen?
HAYNES: Eigenlijk had ik geen moment gedacht dat hij zou toestemmen… Hoe dan ook, we spraken hem via zijn manager aan. Die vroeg me om het hele opzet neer te schrijven op een vel papier: een simpele beschrijving. We stuurden dat via Jeff Rosen naar Dylan op, met enkele dvd’s van mijn films. Hij las het en zo’n twee maand later kreeg ik de rechten. Dat was het! Ik praatte niet met hem, heb nooit moeten uitweiden over mijn intenties, schreef geen pitch en moest zelfs niet met een reeks beperkingen instemmen. Dat was ongelooflijk, en dat is het nog altijd. Waarom hij zijn goedkeuring gaf heeft hij evenmin verteld.

Klopt het dat je jou voor elk personage liet inspireren door een specifieke filmreferentie en -stijl?
HAYNES: Absoluut. Sommige personages kregen al vorm in het begin, maar het merendeel ontstond pas toen ik teruggreep naar het project en het échte onderzoek aanving. Ik had al een klad van het script geschreven voor ik startte met Far from Heaven – dat had ik razendsnel gepend in een eerste vloedgolf van gevoelens. Ik weet dat ik krak dezelfde film heb gemaakt dan zoals ik hem destijds in die instinctieve opwelling voor ogen had. Al is de finale versie veel gedetailleerder en is de puzzel nu completer. Zelfs de vele cinematografische stijlen waren toen al in het verhaal geworteld, begonnen zich met elkaar te verbinden én definieerden de episoden.

FAR FROM HEAVEN

Maar goed, ik kwam terug en pretendeerde dat ik die knopen nog niet had doorgehakt. Ik wilde nu eenmaal een frisse start nemen, zonder vooropgezette ideeën, afgezien van dat basisconcept. Tijdens mijn speurwerk doorploeterde ik niet alleen Dylans muziek en zijn leven, maar ook de sixties en alle invloeden die hij al die jaren had ondergaan: de Amerikaanse folkzanger Woody Guthrie, Beat Poets zoals Allen Ginsberg, Franse symbolisten zoals de poëet Arthur Rimbaud, het Oude Testament… Alles! Het kwam er op neer dat ik een proefschrift aan het schrijven was. Ik heb een PhD in Dylan (lacht).

NO DIRECTION HOME

 

CATE & DIGITALE BOB

“Ik weet meer over jou dan jij ooit over mij zal weten” zegt Jude (Cate Blanchett) tegen een Brits journalist. Het is een van de vele Dylanquotes die Haynes haalde uit Pennebakers Don’t Look Back, samen met Scorsese’s No Direction Home een boeiende companion piece bij I’m Not There. Pennebakers doc herbekijken maakt duidelijk hoeveel ‘Dylanachtige’ beelden en uitspraken Haynes verwerkte in zijn puzzel. Lichtjes aangepast. Alsof hij de camera elders plaatst en de scènes anders in het geheel monteert. Tegelijk wordt duidelijk hoe geniaal de casting van Cate Blanchett was. Ze acteert niet alleen schitterend, ze vat ook wat Haynes “de ware vreemdheid van Dylans fysieke verschijning in 66” noemt. Dylan perfectioneerde in de periode van Don’t Look Back tot Blonde on Blonde zijn imago en stem; Blanchett is als Jude de beste Dylan-kopie (terwijl Heath Ledger als Jack het grootste aantal ‘ware feiten’ voor de kiezen kreeg). Niet evident. “Cate was bang,” weet Haynes, “ze heeft me dikwijls gezegd dat ze haar rol een zeer beangstigende uitdaging vond. Ze dacht er lang over na voor ze er zich op kon toeleggen”. Ook de door Bruce Greenwood vertolkte Keenan Jones is duidelijk opgebouwd uit de Britse journalisten met wie Dylan tijdens zijn tour van 65 in de clinch ging. Jones transformeert tot Pat Garrett, een andere autoriteitsfiguur die orde nastreeft. Van Engeland gaan we naar het Amerikaanse westen, van Don’t Look Back naar Peckinpahs Pat Garrett and Billy the Kid. Een romantische western waarin de ‘echte’ Bob Dylan optrad als acteur (zoals in zijn eigen Renaldo & Clara) en muzikant. Knockin’ On Heaven’s Door! ×
MOSTRA VENEZIA – 4 SEPTEMBER 07

BOD DYLAN DONT LOOK BACK: DONT LOOK BACK van D.A. Pennebaker; USA 1967; 96’; met Bob Dylan, Joan Baez, Alan Price; FILM: **** /EXTRA’S: **** (commentaar, audiotracks, alternatieve scène, companion book, flipbook, trailer); 65 REVISITED van D.A. Pennebaker; USA 2007; 65’; met Bob Dylan, Joan Baez, Bob Neuwirth; FILM: ** / EXTRA’S: ** (commentaar); dis. Sony: NO DIRECTION HOME: BOB DYLAN; Martin Scorsese; USA 2005; 204’; met Bob Dylan, Joan Baez, Allen Ginsberg, D.A. Pennebaker; FILM: **** /
EXTRA’S: ** (Dylan-optredens, gastoptredens, promospot, documentairefragmenten); dis. Paramount

PAT GARRETT AND BILLY THE KID

 

In 2004 sprak je op het festival van Deauville tijdens een hommage aan je vaste producente Christine Vachon over zeven personages. Een heilig getal. Het zijn er uiteindelijk zes geworden.
HAYNES: Ja, maar ik heb wel altijd zeven ‘gezichten’ gewild. Ik pinde me op dat getal vast want het voelde juist aan – er bestaan wellicht lijvige boekwerken over het nummer ‘7’ maar voor mij weergalmt het door de figuur en het leven van Dylan, het komt terug in Shakespeare’s ‘The Seven Ages Of Man’,… Ik vond het ook een mooie grens, gevarieerd maar toch voldoende gelimiteerd. Het voorstel aan Dylan had het wel degelijk over zeven personages, o.a. ‘Charlie’. Dat was een klein one-off verhaaltje dat uit één van Woody’s gekke vertelsels zou gesproten zijn. Deze zijsprong poogde de verhalen rond de chaplineske kant van Dylan bloot te leggen.

Toen hij helemaal in het begin naar New York trok om er op te treden bezat hij een authentiek komisch talent. Hij was zeer geestig en uit zijn gedrag kon je niet opmaken of hij dat met opzet deed. Ik denk dat hij zich daar erg bewust van was, al schiep hij er zo’n naturelle ‘air’ rond. Dat personage is door de figuur en het verhaal van Woody geabsorbeerd; nu gaat Woody op het einde gekleed zoals Charlie Chaplin wanneer hij in het luik van Billy The Kid opduikt.

I’M NOT THERE

De zes acteurs nemen wèl zeven identiteiten aan; Christian Bale kruipt zowel in de huid van het personage John als Jack.
HAYNES: Voor mij was het altijd duidelijk dat het verhaal rond Christian Bale over twee mensen zou gaan. Daarmee wilde ik een punt maken. In twee extreem moeilijke periodes in Dylans leven, de jaren van zijn protestsongs en van zijn christelijk geloof, zocht en vond ik immers gemeenschappelijke elementen. Met name de drang om het antwoord in pacht te hebben op alle vragen, én de uitstraling van zo’n morele zekerheid.

Uiteraard had niemand problemen met zijn protestfiguur. Terwijl dezelfde roedel fans het moeilijk had met z’n christelijke personae. Mij hielp het alleszins het verhaal achter z’n geloofsbekering beter te begrijpen; het was totaal niet zo’n radicaal vertrekpunt om bepaalde noden te uiten. Dus, jazeker, het was kraakhelder dat dit twee mensen in eenzelfde lichaam waren.

I’M NOT THERE

Je monteert Dylans vele levens als één creatieve, intuïtieve beeldenflux.
HAYNES: Het script was nog meer versnipperd dan wat je in de film ziet. Ik zette er een rem op terwijl we aan het monteren waren; het scenario is dus nog een stuk ingewikkelder. Maar je mag niet vergeten dat de beweging van de film nog altijd zeer lineair verloopt, van de jonge naar de oudere Dylan. Ik dacht dat ik de idee van de film alleen maar trouw kon blijven door niet een man te tonen die zich voluit in een tijdvak stort om deze nadien even totaal van zich af te stoten. Niemand blikt op z’n leven terug in perfect gestroomlijnde sequenties. Verschillende delen van onszelf communiceren én vechten met elkaar. Er is altijd van een dialoog sprake.

De vele gezichten van Dylan werden echter, in tegenstelling tot die van ons, stuk voor stuk opgeroepen om voor of uit naam van iemand of iets te spreken. Altijd opnieuw moest Dylan op geregelde tijdstippen antwoorden waarom hij ‘die persoon niet meer was’, ‘deze politieke doctrine niet langer steunde’ of ‘ineens songs maakte die wij niet op eenzelfde manier kunnen interpreteren’. Hij werd geforceerd om een soort psychisch debat op te voeren. Maar volgens mij geldt dat voor iedereen.

I’M NOT THERE

 

BILLY THE KID

RICHARD GERE: “Toen ik Todd voor ‘t eerst ontmoette zei ik: ‘Wat moet ik in godsnaam met dit personage aanvangen?’ Ook hij wist het niet meteen maar we praatten er dikwijls over. Intuïtief voelde ik aan welke richting Todd uitwou. Hij gaf me boeken die me op weg hielpen om mijn personage te vormen, zoals Invisible Republic & The Old Weird America: The World of Bob Dylan’s Basement Tapes, Greil Marcus’ exploratie van Dylan. De Basement Tapes blijven Dylans meest enigmatische maar ook meest directe werk, dat uit zijn onderbewustzijn voortsproot. Het stelt beelden voor die uit de geboortegrond van Amerika oprijzen. Net zoals mijn personage. Billy The Kid is de Man In The Long Black Coat, het zijn de ‘riders’ uit All Along The Watchtower: een verzameling van droombeelden, van oervormen. Gezien je die niet kan vertolken, moet je kijken naar hoe die personen écht kunnen zijn. Wat zou het archetype van Billy The Kid voelen? Hoe zou hij er uitzien? Hoe zou hij zich kleden? We speelden met droomelementenen poogden ze in een herkenbare realiteit vast te haken”. ×

MOSTRA VENEZIA – 4 SEPTEMBER 07

TODD HAYNES

 

In dat verband zegt een ‘Dylan’ in de film: “Mensen denken dat verbeelding aan de basis van creativiteit ligt, maar eigenlijk is dat instinct”.
HAYNES: Die uitspraak beschrijft andermaal hoe ontzettend Dylan in het heden leeft. Het verklaart dat hij voor 100% in elk nieuw tijdvak intreedt. En dan, bijna per definitie, een nog ander ‘heden’ moet binnenstappen en het verleden van zich dient af te schudden. Dat is een niet-reflectieve, niet-zelfanalytische levenswijze. Zijn fans, wij, doen de analyse en reflectie. Hij niet. Hij hoeft dat niet te doen. Hij produceert voortdurend zoveel dat hij een monumentale erfenis achterlaat van zijn doortocht in elk tijdsgewricht, op elke plek. Die is totaal.

Ik ben ervan overtuigd dat dit een buitengewoon gezonde manier van leven is. Dichter bij vrijheid komen kan je niet.
Ik ben bijvoorbeeld reflectief en analytisch. Ook daar kan je baat bij hebben, maar ik kan me dan ook in de verste verte niet inbeelden hoe het voelt om te leven in een permanente staat van productie, van onmiddellijke creatie ‘in the moment’. Dan heb je die reflectie niet nodig! Dan laat je alles voortdurend uit je stromen. En vertrek je om andere oorden op te zoeken.

I’M NOT THERE

Een zuiver intellectueel oefeningetje werd je film geenszins. We leren bij maar voelen de personages ook aan. Was het lastig om de balans te vinden tussen reflectie, informatie en emotie?
HAYNES: Iedereen was bang van het scenario; het zag eruit als een analytisch product zonder emoties: een mentale productie. Ik bleef mensen ervan vergewissen dat ze zich geen zorgen hoefden te maken. Vergelijk het met een computerprogramma dat je tekst in een of ander Egyptisch schrift transformeert; in iets onherkenbaars dus. Geen enkel scenario draagt echter leven of muziek in zich!

Iets écht cinematografisch kan je nooit in een script vangen; je kan er alleen alles insteken dat niét cinematografisch is zoals taal, woorden, dialogen. Cognitief spul. Ondanks al mijn ideeën, research en referenties wist ik dat I’m Not There hoofdzakelijk op een visceraal – zeg maar muzikaal – niveau stand moest houden. Anders zou het geheel niet werken. Dan was de film evenmin z’n onderwerp trouw geweest.

Hoe ging je in hemelsnaam te werk bij de keuze van de songs?
HAYNES: De muziekkeuze maakte intrinsiek deel uit van het beslissingsproces in het prille begin, toen ik bepaalde hoe ik scènes zou construeren en het verhaal zou vertellen. Dat impliceert dat deze keuzes niks van doen hadden met ‘laat ik hier mijn lievelingssong inlassen’ of ‘laten we daar de beroemdste Dylan-songs gebruiken’. De songs hebben een diepgewortelde functie; ze geven het verhaal vorm, helpen de vertelling vooruit of koppelen de ene episode aan de andere. Ze dienen dus uiteenlopende belangen.

I’M NOT THERE

Alle beslissingen vloeiden voort uit het verhaal?
HAYNES: Ja. Ze gingen samen met wat elk verhaal moest beschrijven en hoé het zou moeten beschreven worden. Mijn constante bekommernis was dat ik er de allerbeste voorbeelden van elk idee moest uitpikken. Er is immers zovéél om uit te kiezen: tal van songs, referenties in Dylans eigen werk, in het werk van zijn inspiratiebronnen, in de historische achtergrond… Ik wilde niks vergeten.

Opteerde ik dan voor die ene quote, dan kon ik die andere quote niet gebruiken terwijl deze het zoveel beter verwoordde! Voortdurend was er paniek. Alle materiaal woog ik af; wat drukt het best en het puurst uit wat ik wil zeggen? Elk deel moest zo gedistilleerd mogelijk zijn, en thematisch mochten de verhalen elkaar niet overlappen. Elk verhaal verdiende er niet alleen te zijn, het moest er bovendien uit noodzaak staan.

Waarom wordt de nihilistische junk Jude eigenlijk door een actrice vertolkt?
HAYNES: Het leek me logisch. Kijkers hoeven er niet meer achter te zoeken. Ik ben er b.v. volstrekt niet van overtuigd dat Dylan ooit een vrouwelijke kant heeft gehad (lacht). En over welke ‘Dylan’ we het ook hebben, ik meen evenmin dat hij een typisch mannelijke zijde had. Maar op dat moment in Dylans leven, in 1966, was hij zo’n immense synthese van man en vrouw tot op het niveau dat het ene het andere uitwiste. Opnieuw heeft hij daar een nieuw personage geschapen; we spreken dan zelfs niet over de Dylan uit Dont Look Back in 1965! Het is een nóg ander iemand, een onrustige man met een set bizarre gestes en karakteristieken. Én met een lichtere, onnozelere, grappigere gevoeligheid dan die uit Dont Look Back.

I’M NOT THERE

Feitelijk is dat zo’n razend bekende periode uit Dylans leven dat het shockerende eruit verdwenen is. De authentieke blood and guts zijn weg. Dat geldt voor elk beroemd moment; je dreigt te vergeten wat er destijds op het spel stond of welke risico’s dat avontuur inhield. En waarom die periode zo befaamd werd. Dat komt omdat ze een zeker risico of een moment van duisterheid overleefde. Dat gaat beslist op voor die episode in Dylans leven.

 

FELLINI

TODD HAYNES: “Fellini inspireerde me voor het luik rond Cate Blanchett als Jude. Daarin is het personage van de journalist Mr. Jones een concentratie van elementen: van de eeuwige spanning in Dylans leven, van zijn gevecht met de media. Hij werd opgejaagd door paparazzi die wilden dat hij zich op een bepaalde wijze gedroeg en ‘leesbaar’ was. Wanneer je Fellini’s bekijkt wordt dat proces surreëel; het Marcello Mastroianni-personage bekampt daarin wat Dylan in de jaren 60 bestreed. Cinematografisch hebben alle verhalen een stijl die met de jaren 60 verband houdt. In het Jude-deel toon ik via het Felliniaans surrealisme de honger van de pers, én Dylan, vervreemd in zijn rol binnen de consumptiecultuur. Het is ook een manier om de song Ballad of a Thin Man te gebruiken, waarin Dylan zich richt tot een zekere Mr. Jones. In zijn carrière bleef dat een mysterie: wie is die man? Wij doen een gok. De Casanova-muziek van Nino Rota laste ik dan weer in omdat het prachtige filmmuziek is. Het roept een volledig droomlandschap op in die scène met Michelle Williams en Cate Blanchett in de tuin”.
MOSTRA VENEZIA – 4 SEPTEMBER 07

I’M NOT THERE

Voor Far from Heaven imiteerde je de jaren 50. Nu kijk je door de lens naar de jaren 60, met erg veel liefde en respect.
HAYNES: Dat was een vereiste. Ik kon maar geen film verzinnen die draaide rond de sixties én de periode daadwerkelijk omvatte. Dat is opwindend en uitdagend aan het medium film; je kijkt naar de taal van cinema en de taal van representatie uit een tijdperk, en hoe die iets van binnenuit over dat tijdperk zeggen. Op een wijze die tegelijk subtiel en onderscheiden is. Waar de cinematografische regels – wat kan en niet kan, wat al dan niet modieus is qua lenzen, kleuren, beeldregie, montage, verhaaltechnieken – voortdurend veranderen.

In periodefilms worden de stijlregels van de tijd waarin de film wordt gemaakt, vaak aan het verleden opgedrongen. Dát is de reden waarom Dirty Dancing, gesitueerd in de jaren 60, een jaren 80-film is. Alles is er eighties aan! Kapsels aanpassen aan het tijdperk is niet voldoende; het gaat er hem om hoe de film is samengesteld. Zulke films reflecteren altijd de tijd waarin ze gemaakt zijn en nooit die waar ze over gaan.
Voor I’m Not There was de historische setting dolle pret! Iedereen die bij de productie betrokken was stak er veel van op. We hadden allemaal ons sixties-stijlboek. De sixties zijn daarenboven, alleen al louter cinematografisch, zeer gevarieerd: er zijn zovele stemmen, artiesten en experimenten. Dat gaf ons een gigantisch divers palet waar wij mee aan de slag konden.

I’M NOT THERE

Gezien Dylan allerlei tijdvakken doorkruiste, is I’m Not There ook een spiegel van alle belangrijke culturele en politieke gebeurtenissen van de voorbije eeuw.
HAYNES: Ik zou het zelfs zo stellen: Dylans kunst en alle plaatsen die hij ooit innam, reflecteren uiteindelijk iets waarachtigs Amerikaans. Zowel wat betreft emoties, self-creation als verandering. En zelfs in de betekenis om niét zelfreflectief te zijn. Nooit terugblikken maar koppig in het heden leven is immers iets unieks Amerikaans.

Ik had altijd het gevoel dat als ik me zou toeleggen op elke plek waar hij ooit stond en deze zo goed mogelijk zou inkleuren, ik zou uitkomen bij een mozaïek van Amerikaanse gevoeligheden. Bij een soort populaire reis. Zélfs in de metaforische betekenis van de populaire song, die oprees uit de roots music en inheemse bronnen. Dylan is de ultieme Amerikaanse artiest én stem. Hij reflecteert ook de oorspronkelijkheid, het optimisme en de selectieve blindheid van het land…

Én het centrale thema van geboorte, dood en vernieuwing.
HAYNES: Ja, én herschepping én self-invention. Amerika is een natie die zichzelf heeft uitgevonden. En zichzelf blijft heruitvinden. Net zoals Bob Dylan.

JULIE DECABOOTER & IVO DE KOCK

INTERVIEW FILMFESTIVAL GENT – 19 OKTOBER 07

(Verschenen in FILMMAGIE, n° 580, december 2007)

I’M NOT THERE

Leave a comment